Week 9 Flashcards

(28 cards)

1
Q

Osmolariteit systemen bij te hoge osmolaliteit (boven 280 = 2 x Na)

A
  1. Vasopressine —> Meer water reabsorptie door nieren
  2. Dorst centrum geactiveerd —> meer water inname
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat gebeurt er met de urine bij een hoge osmolariteit van het bloed?

A

Door de vasopressine, zal meer water gereabsorbeerd worden. Hierdoor wordt de urine geconcentreerder en dus donkerder.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Aan welke kant zitten de aquaporines 2?

A

Aan de apicale kant (lumen/tubulus) kant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Met wat voor middelen kan je de water excretie stimuleren?

A

Vasopressine receptor antagonisten –> geen waterreabsorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de normaalwaardes van Na?

A

Tussen de 136 en 145 mmol/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat komt vaker voor: hypernatriemie of hyponatriemie?

A

Hyponatriemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer is het acuut/chronisch?

A

Acuut = minder dan 48 uur (gevaarlijker)
Chronisch = meer dan 48 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de oorzaken van hyponatriëmie?

A
  1. Inname of toediening van veel water (primaire polydipsie)
  2. Verminderde renale waterexcretie –> ADH
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de behandeling van hyponatriemie?

A

Zoutoplossing (NaCl) infuus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hypernatriëmie oorzaken

A
  1. Niet aangevuld waterverlies
  2. Toegenomen waterverlies (diabetes insipidus of diabetes melitus)
  3. Positieve zout balans
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke kation is verantwoordelijk voor het extracellulaire volume?

A

Natrium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is hypovolemie?

A

Verlies van natrium –> verminderde extracellulair volume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar kan toegenomen natriumreabsorptie naar leiden?

A

hypertensie en oedemateuze ziekten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar kan verstoorde natriumreabsorptie naar leiden?

A

hypovolemie en hypokaliëmie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar bevinden NaCl sensoren zich?

A

macula densa, in TAL –> kunnen renine afgifte stimuleren bij lage NaCl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar bevindt Na reabsorptie zich?

A

PT = 65 - 75%
TAL = 15-20%
DCT = 5%
Verzamelbuis = 5-7%

17
Q

Welk effect heeft het tubuloglomerulaire feedback systeem?

A
  1. Vasoconstrictie afferente arteriole
  2. Verlaging reninesecretie –> minder angiontensine II –> minder aldosteron –> minder Na reabsorptie
18
Q

Wat zijn indicaties voor diuretica?

A

Hypertensie, nierfalen, hartfalen, levercirrose, nefrotisch syndroom en chronische nierschade

19
Q

Waar werken carbonanhydrase remmers op?

A

Diuretica dat werkt op de PT door de reabsorptie van natriumbicarbonaat te remmen (wordt niet veel gebruikt, want macula densa kan het later via TGF nog corrigeren)

20
Q

Waar werken lisdiuretica op?

A

Remmers van NKCC2 in TAL, werken door TGF activiteit te remmen, waardoor minder Na wordt gereabsorbeerd in de Lis van Henle

21
Q

Waar werken thiazidediuretica op?

A

Remmers van NCC in distale tubulus

22
Q

Waar werken kaliumsparende diuretica op?

A

Verzamelbuis, grijpen rechtstreeks in op ENaC of indirect via aldosteron antagonisten (mineralocorticoid receptorantagonisten)

23
Q

Hoe ontstaat diureticaresistentie?

A

Door hypertrofie van de cellen van de (nog) niet geblokkeerde transporters

24
Q

Wat zijn oplossingen van diureticaresistentie?

A
  1. Zoutbeperking
  2. 2e diureticum
  3. Intraveneuze toediening
25
Verschil antidiurese en waterdiurese
antidiurese = waterretentie waterdiurese = extra waterexcretie
26
Hoe wordt urine verdund?
Na+ verwijderen uit tubulusvloeistof en aquaporines geactiveerd door ADH scheiden water uit
27
Hoe wordt urine geconcentreerd?
Opbouwen osmotisch gradiënt, ADH bepaalt of aquaporines geactiveerd worden
28
Welke aquaporines zijn er en waar zitten ze?
AQP-1: PT en TLD, apicaal en basolateraal AQP-2: verzamelbuis, apicaal AQP-3 en 4: verzamelbuis, basolateraal