week12 Flashcards

(83 cards)

1
Q

wanneer is kennis wetenschappelijke?

A

als deze vie een wetenschappelijke methode verkregen is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de 6 stappen van de wetenschappelijke methode

A
  1. Zinvolle vraag of belangrijk probleem (niet wetenschappeijk)
  2. Informatie verzamelen
  3. Hypothese/ vraagstelling
  4. Testen (verifieren)
  5. Accepteren, afwijzen, wijzigen
  6. Publiceren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn de 4 belangrijke aspecten om op te letten bij het verzamelen van gegevens?

A
  • Compleetheid
  • Nauwkeurigheid
    o Meetprotocollen
    o Een oberserver/gegevens over inter-observervariatie
  • Reproduceerbaarheid
  • Validiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat moet je bij het gegevens verzamelen proberen te vermijden?

A
  • Toevallige meetfouten: door meetonnauwkeurigheid van instrument of waarnemer
  • Systematische meetfouten: meetfouten door instrument
  • Differentiële systematische meetfouten: in de ene groep wordt andere systematische fout gemaakt dan in de andere groep
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn de twee soorten numerieke variabelen

A

o Discreet: gehele getallen (aantal dagen ziek, aantal kinderen)
o Continu: reële getallen. (groepering op basis van variabele, lengte gewicht, bloeddruk, inkomen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat zijn de twee vormen van categorische variabelen

A

o Nominaal: geen ordering (geslacht, soort OK, klacht)
o Ordinaal: wel randorde (ernst ziekte, stagering tumor)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is het belang van het meetniveau ?

A
  • bepaald hoe gegevens gepresenteerd kunnen worden
  • bepaald hoe gegevens geanalyseerd moeten worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waait is de spreiding vaan een steekproef gemiddelde afhankelijk van

A

spreiding individuele waarde (populatie standaarddeviatie)
grootte steekproef

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn de basis principes van de statistische toetsing?

A
  • Je gaat uit van de nulhypothese
  • Als nulhypothese waar is, wat is de kans op het gevonden resultaat
    o Kans heel klein –> verwerpen van nulhypothese
    o Kans groot –> behouden van nulhypothese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wanneer is een steekproefgemiddelde normaal verdeeld

A

als individuele scores in de populatie normaal verdeel zijn, ook als steekproef klein is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wanneer is een steekproef gemiddelde bij benadering normaal verdeeld?

A

als de individuele scores in de populatie niet normaal verdeeld zijn, en de steekproefgrootte, groot is (n>30)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wanneer is de nulhypothese 0

A

als je bv twee groepen hebt een een placebo en een behandeling, dan is de placebo groep 0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wanneer is de nulhypothese 1

A

als effect van onderzochte waarde, niks kan doen, positief kan werken, of negatief kan werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is de type 1 fout bij wetenschappelijk onderzoek

A
  • Verwerping van de nulhypothese, terwijl deze correct is (normaal 5% bij 95% betrouwbaarheidsinterval)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de type 2 fout bij wetenschappelijk onderzoek

A

nulhypothese niet verwerpen, terwijl deze niet correct is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

power van de toets

A

1 - beta (toetsingsfout)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wanneer heeft een onderzoek weinig power

A

als de groep kleiner is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

meta analyse

A

studies met 2 groepen, 1 behandeld de ander niet, worden genomen. met allen informatie wordt totale effect van bestudeerde “middel” bepaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

fixed effect model

A

Zegt: je kunt meerdere studies samenvoegen, alle studies zitten gemiddelde op hetzelfde effect

Alle studies zijn precies hetzelfde, de verschillen zijn op basis van toeval
Enige verschil in telling van studie is de grootte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zijn de problemen met de fixed effect model?

A
  • Verschillende patienten populaties (in en exclusiecriteria zijn waarschijnlijk net verchillend)
  • Verschillende defenitie van ziekte
  • Verschillende methode voor definieren blootselling
  • Variatie behandeling
  • Andere omgevingsfactoren
  • Andere disigns
  • Verschillende uitkomsten
  • Random variation
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

random effect model

A

Verdeling van studies liggen echt op andere plek, binnen de studies zitten variaties, maar ook tussen de studies is variatie

wegingen lijken meer op elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

hoe onderzoek je heterogeniteit bij onderzoeken?

A
  • Met subgroep analyse en meta regressie
    o Verklaring van de verschillen en effecten in de studies
    Dit doe je via de placebo groep
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat doet het PSA- eiwit

A

wordt door de prostaat gemaakt
maakt ejaculaat meer vloeibaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

apex van de prostaat

A

aan uretherazijde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
basis van de prostaat
aan blaaszijde
26
waarvoor zijn de zenuwen die tegen de prostaat aan lopen
voor seksualiteit, zwellichamen van de penis
27
wat zijn de 3 meest voorkomende prostaanaandoenigen
Benigne prostaat hyperplasie – BPH Prostatitis Prostaatcarcinoom (vaak asymptomatisch)
28
wat is een kenmerk van prostaanaandoening?
PSA verhoging in het bloed
29
wat leidt meestal tot diagnostiek van prostaat kanker?
<10% symptomatisch - Pijn (meta), hematurie, paraneoplastisch 50% toeval: mictie klachten 50% screening
30
hoe spoor je prostaat kanker op?
- PSA prikken in bloed - Bepalen op grootte van prostaat - Prostaat biopten
31
hoe werkt de gleason gradering?
op basis van biopt prostaat, gekeken naar de groei patronen in het biopt, 1ste getal is van meest voorkomende groei patroon, getal 2 is wat ook voorkomt
32
wat zijnde voordelen van screenen bij Pca
grotere kans op genezing 27% sterfte reductie, 50% metastase reductie
33
wat zijn de nadelen van screenen bij Pca
- Eerder stress, eerder patient - Eerder behandelen --> eerder en langer bijwerkingen - Niet agressieve pca geeft bijna nooit klachten - Agressief pca komt ondank behandeling toch terug
34
way zijn de prognostische factoren van Pca
gleasons score/ ISUP hoge PSA stadium
35
wat voor scan moet je uitvoeren bij primair hoog risico Pca en recidief
PSMA PET CT
36
wanneer active surveillance bij Pca
Gleason 3+3/ 3+4, laag PSA, T1-T2
37
wanneer external beam Pca
T3 of > Gleason 8 +hormoon therapie
38
wat zijn de curatieve radiotherapie opties voor Pca?
external beam brachytherapy stereotactisch
39
wat zijn de 2 curatieve opties voor Pca?
radiotherapie radical prostatectomie
40
wat zijn de salvage behandelingen voor recidief Pca
- Uitwendige bestraling - Cyberknife - HIFU - Cryotherapie - Salvage protatectomie - Salvage klier dissectie
41
wat is de kans op kanker bij micro hematurie
2%
42
wat is de kans op kanker bij macro hematurie
15-18%
43
wat zijn de risicofactoren voor blaascarcinoom
roken, bestraling kleine bekken, chronisch UWI, cyclofosfamide, schistosomiasis
44
wat is het gewenste laboratorium onderzoek voor blaas carcinoom
- Creatinine, Ureum, GFR, Hb - Sediment - Morfologie erythrocyten - Kweek  voor kijken naar UWI
45
welke beeldvorming onderzoeken zijn nodig bij verdenking op blaas carcinoom
o Echografie nieren o USC – urethrocystoscopie o CT-urineweg
46
hoe wordt bekeken wat voor soort tumor het is
TUR/ blaasboot - behandeling en diagnose in een
47
wat is de behandeling van blaaskanker
TUR + blaasspoeling verder: re-TUR, radicale cystectomie, chemo, CRT, immuun therapie
48
wat zijn de soorten kanker die in de blaas voorkomen?
o Urotheel, plaveiselcel, adeno, endocrien, sarcomatoid
49
wat zijn de stadia van M voor blaaskanker
M0 – geen uitzaaineng M1a – lymfeklier uitzaaineng, hoger dan iliaca communis M1b – uitzaainegen in anderen organen (meestal in de longen)
50
welke factoren zijn belangrijk voor de behandeling apart van TNM
- Aantal - Grootte - Primair/ recidief - Recidief vrij interval
51
wat is de behandeling voor low risk (1 tumor kleiner dan 3 cm) blaas tumor patiënten?
geen spoeling, wel 5jaar lang, jaarlijks check up
52
wat is de behandeling voor een intermidiate risk patient (patient met recidief, maar niet high risk) van blaas tumor
spoeling met MMC, 6 weken lang elke week, daarna 5 spoelinge elke maand en dan stopt het.
53
wat is de behandeling voor een high risk patient (G3 tumoren, PT1- ingegooid in bindweefsel laag, carcinoma in situ) blaas tumor patienten
re-TUR en uitsluitend BCG (blaasspoeling met activatie van immuunsysteem) 1-3 jaar
54
wanneer doe je een re-TUR
bij ta/TG3 geen detrusor aanwezig
55
wat is de behandeling voor spierinvasies urotheelcarcinoom
cystectomie met urine deviatie + (neo)adjuvante therapie
56
radicale cystectomie
Radicale cystectomie - Pelviene lymfeklierdissectie - Verwijdering van de blaas, bij man vaak prostaat en bij vrouw wel is uterus mee
57
ureterocutaneostomie
ureters direct op de huid aanmaken
58
indiana pouch
continentie niet orthopeed deviatie, vie een stuk dikke darm (caecum), wordt gecatheryeriseerd
59
bricker
stuk dunnen darm worden ureters op vast gemaakt en tot urine stoma gevormd - Terminale ilium wordt gebruikt - Orale ilium worden ureters aangezet
60
neoblaas
van een stuk dunne darm, geen blaasspieren meer, dus moet via bokken bodemspieren gedaan worden
61
wat zijn de post operatieve complicaties bij cystectomie met blaas vervangingsbehandeling
o Ileus o Wondinfectie o UWI o Abces o Thrombo-embolisch
62
wat zijn de langetermijnvisie complicaties bij cystectomie met blaas vervangingsbehandeling
o Parastomale hernias o Metabole acidose o Nierinsufficiëntie o Ureterstenose o Littekenbreuk
63
wat is de neoadjuvante behandeling van een blaascarcinoom
cisplatin-based, 3 of 4 kuren kan niet bij slechte nierfunctie
64
bij welke blaascarcinomen inductie behandeling van toepassing?
locoregionaal lymfogene metastase primaire tumor met klinisch stadium T4
65
wat is de chemotherapie die gegeven wordt bij behandeling blaascarcinoom
cisplatin of carboplatin-based
66
welk vorm van blaaskanker is chemoresistent
plaveiselcelcarcinoom
67
wanneer kan brachytherapie gegeven worden?
solitair tumor <5 cm klinisch stadium T2N0M0 tumor niet op blaasbalg of trigonum geen carcinoma in situ
68
wat is de immuun therapie die gegeven kan worden en voor welke soorten blaaskanker is deze geschikt?
PD1/PDL1 remmers voor urotheelcarcinoom
69
wat is de behandeling voor een spier invasieve tumor zonder nodules en metastase
4x chemotherapie gevolgd door chirurgie
70
wat is een intensieve chemokuur en wanneer kan die gegeven worden?
Intensief kuur: 1 elke 2 weken, kan alleen als er geen onderliggende co morbiditeit aanwezig zijn.
71
cystogram
- Contrats foto van de blaas - Contrast via de catether inbrengen
72
hoe en welke veranderingen worden op een DNA copy number gezien?
deletie: op de onderkant van DNA kopie number, is een deactivatie van een suppresor gen amplificatie: aan de bovenkant van van DNA kopie number, activatie oncogen
73
wat is het fusie gen dat voor prostaat kanker is gevonden is?
promotor TMPRSS2 (androgeen gereguleerd) verboden met ERG (oncogen)
74
human xenograft modellen
immuun deficiente muizen, om tumoren in te zetten via hormonen, carcinogene, trangene
75
wat zijn de voordelen van een humane xenograft
- Fysiologische omgeving (doorbloeding, micro omgeving) - Puur menselijk tumor materiaal, geen normaal (mens) weefsel - Oneindige bron van tumorweefsel - Manipulatie/behandeling van muizen
76
wat zijn de beperkingen van het gebruiken van humane xenografts
- Vers tumor materiaal niet eenvoudig te verkrijgen - Muis achtergrond  de fysiologische eigenschappen van een muis zijn niet te vergelijken met die van een mens, en reacties op medicatie en behandeling kan dus ook zeer verschillend zijn - Geen immuunsysteem - Ethische aspecten
77
wat zijn de twee manieren van het doen van een prostaat biopt
1 transrectaal: via de darm 2 transnpireneaal: via het perineum
78
waarom wordt een transrectaal prostaat biopt bijna nooit meer gedaan?
grotere kans op complicaties, er moet sws profylaxe gegeven worden
79
waar moet je op letten bij toucher van de prostaat?
- Grootte - Symmetrie - Afwijkingen: knobbels - Consistentie: hard, elastisch - Pijnlijkheid  infectie
80
wat zijn de elementen waarmee de prostaat wijzer werkt
- De PSA - Aanwezigheid van nodi - Grootte (met leeftijd wordt de prostaat ook groter)
81
wat is de beeldvorming voor een prostaat?
TRUS - transrectale echografie. nucleaire tracers
82
wat zijn de criteria voor active survelliance bij een prostaat carcinoom
- PSA <10ng/ml - Gleason score <7 - Minder dan 3 positieve biopten - Behandelbaar voor eventuele invasieve interventie
83
wat zijn de meest voorkomende complicatie bij een porstatectomie
305 stressincontinentie 50% impotentie blaasproblemen