Werkvelddomeinen jongeren Flashcards

(59 cards)

1
Q

Stain theorie

A

Spanning tussen ambitie en legale middelen om ze te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Subculturen-theorie

A

Waarden van de middenklasse worden verworpen door statusfrustratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Focal-concerns theorie

A

Bevestiging van waarden van lagere sociale klasse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gelegenheidstheorie

A

Aanwezigheid gemotiveerde dader, geschikt doel en afwezigheid van adequate beveiliging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Sociale desorganisatietheorie

A

Rol van de sociale cohesie in de buurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Maatschappelijke kwetsbaarheid

A

Het risico om in contact te komen met maatschappelijke instellingen en vooral telkens opnieuw de negatieve aspecten te ondergaan en minder te genieten van het positief aanbod.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Deviant gedrag

A

Ten opzichte van conventionele normen en gewoonte als ongewenst beschouwd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Excessief gedrag

A

Minder ernstig deviant gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Probleemgedrag

A

Ernstiger deviant gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Jeugdcriminaliteit

A

Probleemgedrag bij wet strafbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Provision

A

Recht op overleving en ontwikkeling en overheid moet dit voorzien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Protection

A

Bescherming tegen mishandeling, verwaarlozing, misbruik en uitbuiting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Participation

A

Elk kind heeft recht om tijdens de uitbouw van zijn leven betrokken te worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Protocol april 2014

A

Geeft kinderen de kans om een klacht neer te leggen bij het comité Rechten van het Kind (1 VW: alle gerechtelijke procedures in eigen land uitputten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kinderrechtencoalitie

A

32 middenveldorganisaties die zich verenigen rond het thema kinderrechten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kindhuwelijk

A

Elk huwelijk zowel burgerlijk, religieus of gewoonte en met of zonder registratie waarbij 1 partner onder 18 jaar is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Rechtsbekwaam

A

Mogelijkheid om drager te zijn van rechten en plichten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Handelingsbekwaam

A

Kinderen kunnen geen zelfstandige rechtshandelingen stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Ouderlijk gezag

A

Het geheel van attributen dat de wet toekent aan ouders ten aanzien van minderjarige kinderen, ten einde hen toelatingen doen hun verplichten ten aanzien van de kinderen te voldoen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

art. 16 & 17 met betrekking tot individuele niveau

A

Kinderen en jongeren hebben inspraak in eigen jeugdhulp en recht op een periodieke evaluatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Art. 18 & 19 met betrekking tot het collectieve niveau

A

Jongeren hebben recht om te vergaderen met anderen over jeugdhulp en hebben inspraak als bewoner bij semi-residentiële voorzieningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Vermaatschappelijking van de hulp

A

Maximale aandacht voor eigen krachten in netwerk, familie en maatschappij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Team indicatiestelling

A

Onderzoekt de hulpvraag en bepaalt welke type hulp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Team jeugdhulpregie

A

Zoekt naar het meest passende en beschikbare aanbod in de jeugdhulp

25
Verontrustende situatie
De ontwikkelingen en kansen van een minderjarige zijn bedreigd zoals psychisch, fysiek en seksuele integriteit is aangetast.
26
Maatschappelijke noodzaak
Situatie is zo onveilig en bedreigend dat het een maatschappelijke plicht is om op te treden.
27
Lombroso
Theorie van de geboren crimineel door erfelijke factoren die aangeboren zijn in combinatie met psychosociale karaktertrekken.
28
Sociale ecologie
Delictgedrag wordt verklaard vanuit situatie waar iemand zich bevindt.
29
Leertheorie
Delictgedrag ontstaat vanuit een leerproces met foute vrienden.
30
Zelfcontrole-theorie
Lage zelfcontrole leidt tot dat je niet aan de gevolgen op lange termijn denkt en hierdoor delictgedrag pleegt.
31
Social labelling
Gedrag wordt als crimineel benoemd.
32
frenologie
schedelomtrek
33
Gehechtheid
Hoe meer iemand in staat is om rekening te houden met wensen en verwachtingen van anderen, hoe meer iemand zich sterk verplicht voelt om te voldoen aan verwachtingen die gesteld worden.
34
Betrokkenheid ifv eigenbelang
Hoe meer iemand tijd en energie steekt in de conventionele samenleving, hoe meer men te verliezen heeft als men delinquent gedrag stelt.
35
Gebondenheid
Als men zich gebonden voelt bij activiteiten die men belangrijk vindt, is er minder tijd voor afwijkend gedrag.
36
Normen en waarden
Hoe meer iemand de morele waarde van conventionele regels aanvaardt, hoe kleiner de kans dat men gedrag gaat stellen dat hier tegen in gaat.
37
Desistance
Geleidelijke beweging van stilaan afstand nemen tot crimineel gedrag.
38
Openlijk confrontationeel gedrag
Gedrag dat zichtbaar is en in confrontatie is met een ander.
39
Heimelijk delictgedrag
Crimineel gedrag dat onzichtbaar is vb. Winkeldiefstal
40
tweepadenmodel van Moffit
Onderscheiden van 2 type daders obv oorzakelijke factoren.
41
Driepadenmodel van Loeber
Kijkt naar de ontwikkeling. van delictgedrag bij jongens
42
Vroege starters of childhoodonset
Veel antisociaal gedrag in de kindertijd dat een verdere ontwikkeling heeft van chronisch delinquent gedrag.
43
Later starters/ adolencence onset
Delictgedrag gestart tijdens adolescentie en stopt meestal bij jongvolwassenheid.
44
Primary desistance
Elk gebrek aan crimineel gedrag, delictvrije periode
45
Secondary desistance
Langdurig proces, eigen innerlijke overtuiging van verandering, ontstaan nieuwe conventionele identiteit.
46
Misdrijf
wordt omschreven als een waarneembare gedraging (handeling of daad) of een verzuim van een persoon door de strafwet omschreven en waarop een sanctie is gesteld.
47
Legaliteitsbeginsel
Strafbare gedragingen en bijbehorende straffen moeten op voorhand in de wet vastgelegd zijn en strafbaar zijn.
48
Proportionaliteitsbeginsel
Straffen moeten in verhouding staan tot de ernst van het misdrijf.
49
Subsidiariteitsbeginsel
De overheid mag slecht optreden waar het nodig is. Enkel gedragingen waarvan bestraffing echt noodzakelijk is.
50
Opsporingsonderzoek
Het geheel van handelingen die ertoe strekken misdrijven, hun daders en de bewijzen ervan op te sporen en de gegevens te verzamelen die belangrijk zijn voor de uitvoering van de strafvordering.
51
Gerechtelijk onderzoek
Het geheel van de handelingen die ertoe strekken de daders van misdrijven op te sporen, de bewijzen te verzamelen en de maatregelen te nemen die de rechtscolleges in staat moeten stellen met kennis van zaken uitspraak te doen.
52
Voorlopige hechtenis
Onderzoeksrechter kan tijdens de loop van een gerechterlijk onderzoek, onder bepaalde voorwaarden, beslissen om een verdachten langer aan te houden. Er is nog geen schuld of vonnis vastgesteld.
53
Opschorting van de uitspraak
Dader wordt als schuldige erkend, maar krijgt geen straf opgelegd.
54
Verschoningsgronden
Wettelijk bepaalde verzachtende omstandigheden met een verplichtend karakter
55
Kamer voor bescherming van de maatschappij
Kiest vorm van uitvoering (opname in forensisch psychiatrisch centrum, vrijlating op proef mits vwdn)
56
Verzwarende omstandigheden
De straf wordt verzwaard waardoor deze zwaarder is dan bij wet maximum opgelegde straf.
57
Rechtvaardigheidsgronden
Omstandigheden die een misdrijf niet strafbaar maken, waardoor een ontoelaatbare gedraging wordt gerechtvaardigd
58
Recidive
Er moet een vroegere strafrechtelijke veroordeling zijn door een Belgisch rechtscollege en moet er sprake zijn van een nieuw misdrijf dat in de wet is vastgelegd.
59
Patrimoniale straf
De veroordeelde wordt aangetast in zijn vermogen en dient een bepaalde geldsom te bepalen aan de Staat"