werkwoorden Flashcards
(39 cards)
1
Q
houden van
A
aimer
2
Q
kijken
A
regarder
3
Q
langsgaan
A
passer
4
Q
praten
A
parler
5
Q
geven
A
donner
6
Q
vinden
A
trouver
7
Q
vertrekken
A
partir
8
Q
slapen
A
dormir
9
Q
opdienen
A
servir
10
Q
liegen
A
mentir
11
Q
uitgaan
A
sortir
12
Q
eindigen
A
finir
13
Q
kiezen
A
choisir
14
Q
nadenken
A
réfléchir
15
Q
slagen
A
réussir
16
Q
dik worden
A
grossir
17
Q
groeien
A
grandir
18
Q
vermageren
A
maigrir
19
Q
blozen
A
rougir
20
Q
openen
A
ouvrir
21
Q
verliezen
A
perdre
22
Q
antwoorden
A
répondre
23
Q
naar beneden gaan
A
descendre
24
Q
verkopen
A
vendre
25
horen
entendre
26
teruggeven
rendre
27
gaan
aller
28
hebben
avoir
29
moeten
devoir
30
zeggen
dire
31
zijn
être
32
doen
faire
33
moeten.
falloir
34
plaatsen
mettre
35
kunnen
pouvoir
36
weten
savoir
37
komen
venir
38
zien
voir
39
willen
vouloir