Werkwoorden Flashcards
(256 cards)
1
Q
Stampen
A
Patear
2
Q
Landen
A
Aterizar
3
Q
Inchecken
A
Facturar
4
Q
Opstijgen
A
Despegar
5
Q
Ervoor zorgen
A
Encargarse de
6
Q
Dragen, brengen, aanhebben, meenemen
A
Llevar
7
Q
Afspreken, over zijn
A
Quedar
8
Q
Aankleden
A
Vestirse
9
Q
Wakker worden
A
Despertarse
10
Q
Opstaan
A
Levantarse
11
Q
Gaan slapen
A
Acostarse
12
Q
Verhuren
A
Alquilar
13
Q
Logeren
A
Alojarse
14
Q
Stoppen
A
Parar
15
Q
Invullen
A
Rellenar
16
Q
Veronderstellen
A
Suponer
17
Q
Vallen
A
Caer
18
Q
Stijgen, instappen
A
Subir
19
Q
Raden
A
Adivinar
20
Q
Zich vervelen
A
Aburrirse
21
Q
Zenden, sturen, bevelen
A
Mandar
22
Q
Gewoonlijk iets doen
A
Soler
23
Q
Helpen
A
Ayudar
24
Q
Genieten
A
Disfrutar de
25
Ontbreken
Faltar
26
Passen, blijven
Quedarse
27
Verzorgen, onderhouden
Cuidar
28
Passen, proberen, proeven
Probarse
29
Passen bij
Pegar con
30
Aandoen
Ponerse
31
Uitrusten
Descansar
32
Winnen, verdienen
Ganar
33
Veranderen
Cambiar
34
Zich herinneren
Recordarse
35
Laten zien, tonen
Mostrar
36
Zich aanpassen
Adaptarse
37
Verkiezen
Elegir
38
Vergeten
Olvidar
39
Wassen
Lavar
40
Afwassen, schuren
Fregar
41
Vegen
Barrer
42
Aansteken
Encender
43
Doven
Apagar
44
Aanbieden
Ofrecer
45
Vervangen
Sustituir
46
Behandelen
Tratar
47
Stelen
Robar
48
Beginnen met
Empezar a
49
Stoppen met, achterlaten
Dejar de
50
Zo pas iets gedaan hebben
Acabar de
51
Opnieuw iets doen
Volver a
52
Nog steeds iets doen
Seguir met gurundio
53
Al een tijdje iets doen
Llevar met tiempo met gurundio
54
Nemen
Coger
55
Opzetten, zetten
Poner
56
Laden
Cargar
57
Drukken
Pulsar
58
Afdrukken
Imprimir
59
Vinden, menen
Encontrar
60
Begrijpen, verstand hebben van, snappen
Entender
61
Wachten, hopen
Esperar
62
Wensen
Desear
63
Verkiezen
Preferir
64
Vragen om te krijgen
Pedir
65
Eisen
Exigir
66
Lastig vinden, storen
Molestar
67
Vrezen
Temer
68
Spijten, voelen, betreuren
Sentir
69
Lijken
Parecer
70
Willen
Querer
71
Ik zou graag
Quisiera
72
Boodschappen doen
Estar de compras
73
Boodschappen gaan doen
Ir de compras
74
Trekken, gooien
Tirar
75
Duwen
Empujar
76
Vergissen
Equivocarse
77
Antwoorden
Responder
78
Toestaan, toelaten
Permitir
79
Verbieden
Prohibir
80
Kleren uitdoen
Quitarse
81
Haar, tanden borstelen
Cepillarse
82
Haar kammen
Peinarse
83
Zin hebben in
Tener ganas de
84
Liegen
Mentir
85
Gaan zitten
Sentarse
86
Binnengaan
Entrar en
87
Zich aanmelden, meedoen
Apuntarse
88
Zich inschrijven
Matricularse
89
Roepen, bellen
Llamar
90
Huilen
Llorar
91
Zwijgen
Callar
92
Uitstappen
Bajar
93
Parkeren
Aparcar
94
Starten
Arrancar
95
Remmen
Frenar
96
Versnellen
Accelerar
97
Voorbijsteken
Adelantar
98
Schade oplopen
Averiarse
99
Vertraging oplopen
Retrasarse
100
Overstappen
Hacer transbordo
101
Tussenlanding maken
Hacer escala
102
Terugbetalen
Reembolsar
103
Schitteren
Brillar
104
Omgeven
Rodear
105
Duurder worden
Encarecer
106
Verbinden
Vincular
107
Besteden aan
Dedicar a
108
Vervuilen
Contaminar
109
Verbergen
Ocultar
110
Besparen
Ahorrar
111
Verspillen
Derrocher
112
Versieren
Decorar
113
Aanduiden
Indicar
114
Schreeuwen, roepen
Gritar
115
Bidden
Orar, rezar
116
(Zich) verwijderen
Alejar(se)
117
Angst aanjagen
Dar miedo
118
Strekken
Estirar
119
Waarschuwen
Alentar
120
Doen alsof
Fingir
121
Branden
Armer, quemar
122
Scheuren
Agritar
123
Beveiligen
Asegurar
124
Gevaar lopen
Peligrar
125
Vernietigen
Destruir
126
Slaan
Golpear
127
Bewegen, opschudden
Mover
128
Opslaan
Almacenar
129
Zich verplaatsen
Trasladarse
130
Toevoegen
Agregar
131
Stinken
Oler mal
132
Bereiken, slagen
Obtener,lograr
133
Uitdagen
Provocar
134
Zich vestigen
Instalarse
135
Zwijgen
Callar
136
Ruiken
Oler
137
Roddelen
Murmurar
138
Zich scheren
Afeitarse
139
Onderzoeken
Explorar
140
Durven
Atreverse
141
Ophangen
Colgar
142
Antwoorden, opnemen
Contestar
143
Knuffelen, omhelzen
Abrazar
144
Drogen
Secar
145
Geld uitgeven
Gastar
146
Lenen, uitlenen
Prestar
147
Erin passen
Caber en
148
Uitvegen, schrappen
Borrar
149
Zuigen
Chupar
150
Springen, duiken
Saltar
151
Teruggeven
Devolver
152
Oprapen, verzamelen
Recoger
153
Gehoorzamen
Obedecer
154
Groeien
Crecer
155
Tekenen
Dibujar
156
Ondertekenen
Firmar
157
Baden, wassen
Bañar
158
Gewoon worden aan
Acostumbrarse a
159
Zich haasten
Apurarse
160
Klagen, jammeren
Quejarse
161
Bijten
Morder
162
Snurken
Roncar
163
Zweten
Sudar
164
Verdelen
Compartir
165
Delen (rekenen)
Dividir
166
Binden, vastmaken
Atar
167
Knopen, strikken
Anudar
168
Geld verdienen
Ganar
169
Pijn doen
Herir, lastimar
170
Aanraken, bespelen
Tocar
171
Gemaakt van
Estar hecho de
172
Insteken, inpluggen
Enchufar
173
Doden
Matar
174
Opheffen
Levantar
175
Vangen
Atrapar
176
Nat worden
Mojarse
177
Verdwijnen
Desaparecer
178
Beslissen
Decidir
179
Houden, handhaven
Mantener
180
Blaffen
Ladrar a
181
Voorstellen aan
Presentar a
182
Redden
Salvar
183
Creëren, oprichten
Crear
184
Blozen
Sonrojarse
185
Weggaan, vertrekken
Irse
186
Opwarmen, verwarmen
Calentar
187
Leiden, besturen
Dirigir
188
Struikelen
Tropezar
189
Optellen (rekenen)
Sumar
190
Aftrekken (rekenen)
Restar
191
Vermenigvuldigen (rekenen)
Multiplicar
192
Opruimen, repareren, opknappen
Arreglar
193
Zich omkeren
Volverse
194
Draaien
Rotar
195
Twijfelen
Dudar
196
Een hoek omslaan, buigen, vouwen
Doblar, girar, dar vuelta
197
Flauwvallen
Desmayarse
198
Niezen
Estornudar
199
Hoesten
Toser
200
Overgeven
Vomitar
201
Verzwikken, omslaan
Torcerse
202
Vergelijken
Comparar
203
Verbeteren, overtreffen, verhogen
Mejorar
204
Noteren, opschrijven
Apuntar
205
Geven, doorgeven
Dar, pasar
206
Plannen, ontwerpen
Planear
207
Trappen opgaan, ergens op trappen, vertrappen
Pisar
208
Uitdagen, tarten
Desafiar
209
Toosten op, drinken op, klinken op
Brindar
210
Frituren
Freír
211
Koken, bakken
Cocer
212
Oprispen, boeren
Eructar
213
Doorslikken
Tragarse
214
Graveren, een film of muziek opnemen
Grabar
215
Smaken
Saber
216
Prikken, steken
Pinchar
217
Vorderen, vooruitgaan
Avanzar
218
Verlagen, verminderen
Rebajar
219
Epileren
Depilar
220
Bloeden
Sangrar
221
Beoordelen, oordelen over
Juzgar
222
Neerliggen
Echarse
223
Trappen tegen de bal
Botar
224
Spuwen
Escupir
225
Likken
Lamer
226
Gapen, geeuwen
Bostezar
227
Blazen
Soplar
228
Zinken
Hundirse
229
Besmeren, inwrijven
Untar
230
Noteren, opschrijven
Anotar
231
Opmerken
Notar
232
Kauwen
Mascar
233
Opblazen
Inflar
234
Beloven
Prometer
235
Troosten
Consolar
236
Ontkomen, vluchten
Escapar
237
Wedden
Apostar a (ue)
238
Overvallen
Asaltar, atracar
239
Verdenken, vermoeden
Sospechar
240
Rekenen op
Contar con
241
Teleurstellen
Decepcionar
242
Bedanken
Agradecer, dar las gracias
243
Gieten
Echar
244
Verhuizen
Mudarse
245
Waarschuwen, melden, verwittigen
Avisar
246
Kosten, moeite kosten, moeilijk zijn
Costar
247
Worden ( leeftijd)
Cumplir
248
Zich bevinden, elkaar ontmoeten, samenkomen, tegenkomen
Encontrarse
249
Trainen
Entrenar
250
Weggaan
Marcharse
251
Zich bezighouden met
Ocuparse
252
Bijeenkomen, elkaar ontmoeten
Juntarse
253
Aankondigen
Anunciar
254
Afzeggen
Cancelar
255
Klimmen
Escalar
256
Tanken
Repostar