Werkwoorden Flashcards
(59 cards)
1
Q
Cantar
A
Zingen
2
Q
Ver
A
Zien
3
Q
Escribir
A
Schrijven
4
Q
Comprobar
A
Controleren
5
Q
Beber
A
Drinken
6
Q
Difundir
A
Verspreiden
7
Q
Leer
A
Lezen
8
Q
Llegar
A
Arriveren / bereiken
9
Q
Amar
A
Houden van
10
Q
Comer
A
Eten
11
Q
Pescar
A
Vissen
12
Q
Abrazar
A
Knuffelen
13
Q
Vivir
A
Leven
14
Q
Reciclar
A
Recyclen
15
Q
Creer
A
Geloven
16
Q
Crear
A
Creëren
17
Q
Correr
A
Rennen
18
Q
Nadar
A
Zwemmen
19
Q
Compartir
A
Delen
20
Q
Hacer
A
Doen
21
Q
Comprender
A
Begrijpen
22
Q
Temer
A
Angst hebben
23
Q
Escuchar
A
Luisteren
24
Q
Prometer
A
Beloven
25
Llamar
Bellen
26
Mirar
Kijken
27
Cocinar
Koken
28
Bailar
Dansen
29
Casar
Trouwen
30
Comprar
Kopen
31
Viajar
Reizen
32
Deber
Zou moeten
33
Romper
Breken
34
Describir
Beschrijven
35
Abrir
Openen
36
Vender
Verkopen
37
Detener
Iemand stoppen
38
Estudiar
Studeren
39
Trabajar
Werken
40
Lavar
Wassen
41
Hablar
Praten
42
Discutir
Discussiëren
43
Decidir
Besluiten
44
Disfrutar
Genieten
45
Desayunar
Ontbijten
46
Curar
Genezen
47
Ganar
Winnen
48
Cenar
Dineren
49
Ayudar
Helpen
50
Aprender
Leren
51
Decir
Zeggen
52
Recibir
Ontvangen
53
Dividir
Verdelen
54
Caminar
Wandelen / lopen
55
Prohibir
Verbieden
56
Permitir
Toestaan / permitteren
57
Pagar
Betalen
58
Dormir
Slapen
59
Enseñar
Lesgeven
