Werkwoorden op -er (vervoegingen) Flashcards
(57 cards)
1
Q
zingen
A
chanter
2
Q
houden van
A
aimer
3
Q
dragen
A
porter
4
Q
zoeken
A
chercher
5
Q
luisteren
A
écouter
6
Q
kijken
A
regarder
7
Q
telefoneren/ bellen
A
téléphoner
8
Q
dansen
A
danser
9
Q
spelen
A
jouer
10
Q
ik zing
A
je chante
11
Q
jij zingt
A
tu chantes
12
Q
hij zingt
A
il chante
13
Q
zij zingt
A
elle chante
14
Q
wij zingen
A
nous chantons
15
Q
jullie zingen
A
vous chantez
16
Q
zij zingen (m)
A
ils chantent
17
Q
zij zingen (v)
A
elles chantent
18
Q
ik luister
A
j’écoute
19
Q
wij luisteren
A
nous écoutons
20
Q
zij luisteren (v)
A
elles écoutent
21
Q
jij luistert
A
tu écoutes
22
Q
jullie luisteren
A
vous écoutez
23
Q
zij luisteren (m)
A
ils écoutent
24
Q
hij luistert
A
il écoute
25
zij luistert
elle écoute
26
wij houden van
nous aimons
27
hij houdt van
il aime
28
jij houdt van
tu aimes
29
zij houden van (v)
elles aiment
30
ik hou van
j'aime
31
ik hou niet van
je n'aime pas
32
jullie houden van
vous aimez
33
u houdt van
vous aimez
34
zij houdt van
elle aime
35
zij houden van (v)
elles aiment
36
aankomen (aan/ op)
arriver (à)
37
helpen
aider
38
tonen
montrer
39
verdergaan
continuer
40
ik help
j'aide
41
jij helpt
tu aides
42
hij helpt
il aide
43
zij helpt
elle aide
44
u helpt
vous aidez
45
wij helpen
nous aidons
46
jullie helpen
vous aidez
47
zij helpen (m)
ils aident
48
zij helpen (v)
elles aident
49
ik ga verder
je continue
50
jij gaat verder
tu continues
51
hij gaat verder
il continue
52
zij gaat verder
elle continue
53
u gaat verder
vous continuez
54
wij gaan verder
nous continuons
55
jullie gaan verder
vous continuez
56
zij gaan verder (m)
ils continuent
57
