werkwoorden re Flashcards
(35 cards)
1
Q
wachten
A
attendre (regelmatig)
2
Q
begrijpen
A
comprendre (onregelpatig)
3
Q
wij nemen
A
nous prenons
4
Q
hij/zij begrijpt
A
il/elle compend
5
Q
hij/zij zet neer
A
il/elle met
6
Q
hij/zij wacht
A
il/elle attend
7
Q
horen
A
entendre (regelmaatig)
8
Q
ik wacht
A
j’attends
9
Q
jullie zetten neer
A
vous mettez
10
Q
jij verkoopt
A
tu vends
11
Q
hij/zij verkoopt
A
il/elle vend
12
Q
jullie nemen
A
vous prenez
13
Q
wij wachten
A
nous attendons
14
Q
zij/ze verkopen
A
ils/elles vendent
15
Q
jij zet neer
A
tu mets
16
Q
zij/ze wachten
A
ils/elles attendent
17
Q
ik neem
A
je prends
18
Q
jij neemt
A
tu prends
19
Q
jij bergrijpt
A
tu compends
20
Q
hij/zij neemt
A
il/elle prend
21
Q
jullie wachten
A
vous attendez
22
Q
ik zet neer
A
je mets
23
Q
ik begrijp
A
je compends
24
Q
ik verkoop
A
je vends
25
zij/ze zetten neer
ils/elles mettent
26
verkopen
vendre (regelmaatig)
27
nemen
prendre (onregelmaatig)
28
jij wacht
tu attends
29
jullie verkopen
vous vendez
30
afdalen
descendre (regelmaatig)
31
wij verkopen
nous vendons
32
zij/ze nemen
ils/elles prennent
33
leren
apprendre (onregelpatig)
34
neerzetten
mettre (onregematig)
35
wij zetten neer
nous mettons