Werkwoorden Spaans-Nederlands Flashcards
(38 cards)
0
Q
Coger
A
Nemen, krijgen, begrijpen
0
Q
comenzar
A
beginnen
0
Q
comprar
A
kopen
1
Q
beber
A
drinken
2
Q
conocer
A
(leren) kennen
2
Q
construir
A
bouwen
3
Q
Creer
A
Geloven, vertrouwen
4
Q
Cruzar
A
Kruisen, oversteken
5
Q
dar
A
geven
6
Q
deber
A
moeten
7
Q
escribir
A
schrijven
7
Q
empezar
A
beginnen
8
Q
Estar
A
Zijn
9
Q
estudiar
A
studeren
10
Q
Hablar
A
Praten, spreken
11
Q
leer
A
lezen
12
Q
1
Mencionar
A
(Ver)melden
13
Q
Nadar
A
Zwemmen
14
Q
Obedecer
A
Gehoorzamen
16
Q
Ocurrir
A
Gebeuren
17
Q
Oír
A
Horen
19
Q
Pasar
A
Gebeuren, langskomen
21
Q
Pensar
A
Denken
21
Q
perder
A
kwijtraken
22
poder
kunnen
24
Proteger
Beschermen
25
querer
willen
27
saber
weten
28
Salir
(Uit)gaan, komen uit
29
Saltar
(Op)springen
29
Ser
Zijn
31
Señalar con la mano
Wijzen
32
Suceder
Verlopen, gebeuren
33
tener que
moeten
35
tomar
drinken
36
venir
komen
37
ver
zien
38
vivir
leven
