Wiskunde Trimester 2 Flashcards

1
Q

Hoe los je een ongelijkheid van de tweede graad op? (bv. 4x -6x² < 3x + 1)

A

1) Alle haakjes uitwerken en termen naar de linkerkant brengen)
2) Discriminant en X bepalen
3) Een schets tekenen
4) Het deel dat we nodig hebben kleuren (onder of boven water?)
5) Het gekleurde deel als een interval noteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe los je een vraagstuk op aan de hand van een kwadratische functie of een ongelijkheid?

A

1) Achterhaal wat er precies gevraagd wordt.
2) Wat moet je berekenen om wat gevraagd wordt te bepalen?
3) Bereken dit en formuleer een antwoordzin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe bepaal je het functievoorschrift van een functie op basis van de top en een punt?

A

1) Als je enkel een grafiek krijgt bepaal je eerst de coördintaten van de top (bv. T(3,4))
2) Je noteert de formule: f(x) = a (x-alfa)² + beta
3) Je vult alfa en beta in aan de hand van de top, let op voor de mintekens!
4) Je vult f(x) en x aan de hand van het andere punt dat gegeven is.
5) Je lost de vergeliijking op om a te bepalen (bv. 3 = a(1-2)² + 4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe bepaal je het functievoorschrift van een functie op basis van 2 nulpunten en een punt?

A

1) Als je enkel een grafiek krijgt bepaal je eerst de nulwaarden bv. x1 = -2 en x2 =4
2) Je noteert de formule f(x) = a (x-x1) (x-x2)
3) Je vult x1 en X2 aan, aan de hand van de top (let op voor de mintekens)
4) Je vult f(x) en x aan aan de hand van het andere putn dat gegeven is
5) Je lost de vergeliijking op om a te bepalen (bv. 3 = a(1-2)² + 4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe bepaal je de top van een functie op basis van een functievoorschrift van de vorm: f(x) = ax²+bx+c?

A

1) de x-coördinaat van de top bepaal je met alfa = -b/2a
2) de y-coördinaat van de top bepaal je met beta = -D/4a
3) Je maakt een schets ter controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe bepaal je het domein van een functie?

A

1) Je kijkt welke x-waarde van de functie het meest naar links ligt
2) Je kijkt welke x-waarde van de functie het meest naar rechts ligt
3) Je noteert een interval op basis hiervan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe bepaal je het beeld van een functie?

A

1) Je kijkt welke y-waarde van de functie het laagst ligt
2) Je kijkt welke y-waarde van de functie het hoogst ligt
3) Je noteert een interval op basis hiervan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe bepaal je het stijgen en dalen van een functie?

A

1) Je bepaalt alfa = -b/2a en beta = -D/4a
2) Je noteert op basis hiervan een functievoorschrift van de vorm f(x) = a (x-alfa)² + beta
3) Op basis hiervan teken je een schets
4) Je stelt de tabel va stijgen en dalen op (

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe bepaal je het tekenverloop van een functie kwadratische functie?

A

1) Je bepaalt de nulwaarden van de kwadratische functie met de discriminant
2) Je tekent een schets van de functie
3) Je bepaalt het tekenverloop door na te gaan wanneer de functie “boven” of “onder” water is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het verschil tussen een bergparabool en een dalparabool?

A

Bergparabool is “depri” en dalparabool is “happy”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe bereken je het gemiddelde op basis van een reeks waarnemingen (niet een tabel)?

A

Alle getallen optellen en delen door het aantal getallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe bereken je de mediaan op basis van een reeks waarnemingen (niet een tabel)?

A

Alle getallen rangschikken en het middelste getal nemen (of het gemiddelde van de 2 middelste getallen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe bepaal je een schatting van het gemiddelde en de mediaan?

A

Door na te gaan rond welk getal de gegevens liggen. Bv. het ligt eerder rond de 10.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe interpreteer je het gemiddelde en de mediaan?

A

Dit zijn centrummaten. Ze meten dus rond welk getal de gegevens liggen. Ze zeggen waarrond de getallen typisch liggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe bereken je de interkwartielafstand op basis van een tabel?

A

IKA = Q3 -Q1. Q3 bepaal je door te kijken vanaf welke waarde (hetgeen je meet, bv. leeftijd) is de cumulatieve relatieve frequentie groter dan 75%. Voor Q1 doe je hetzelfde behalve dat je groter dan 25% neemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe bereken je de variantie van een reeks getallen?

A

1) Je berekent het gemiddelde van de getallen
2) Je telt de afstanden van de getallen tegenover het gemiddelde in het kwadraat op. (bv. (3-10)² + (4-10)² + §6-10)² + ….)
3) Je deelt door het aantal getallen -1 (dus n-1)

17
Q

Hoe bereken je de variantie van een reeks getallen?

A

1) Je berekent het gemiddelde van de getallen
2) Je telt de afstanden van de getallen tegenover het gemiddelde in het kwadraat op. (bv. (3-10)² + (4-10)² + §6-10)² + ….)
3) Je deelt door het aantal getallen -1 (dus n-1)
4) Je neemt van dit getal de vierkantswortel

18
Q

Hoe interpreteer je de standaardafwijking, de variantie, de interkwartielafstand en de rang?

A

Dit zijn spreidingsmaten. Ze meten in welke maten de getallen variëren. Met andere woorden of het steeds rond dezelfde getallen ligt, of integendeel er zijn grote verschillen tussen de getallen.

19
Q

Hoe bepaal je een schatting van de standaardafwijking?

A

Door te schatten hoe ver de getallen typisch van elkaar liggen. (bv. 34 34 35 36 33 32 : ongeveer 1-2)

20
Q

Hoe teken je een boxplot?

A

1) Minimum
2) Q1
3) mediaan
4) Q3

21
Q

Hoe interpreteer je een boxplot

A

1) minimum: laagst voorkomende waarde
2) Q1=25% van de gegevens liggen bij Q1 of lager dan Q1
3) mediaan:50% van de gegevens liggen hieronder en 50% ligt er bven
4) Q3:75% van de gegevens liggen bij Q3 of lager dan Q3
5) Maximum: hoogst voorkomende waarde

22
Q

Hoe bepaal je de grootte van een omtrekshoek/middelpuntshoek?

A

Een omtrekshoek is de helft van een middelpuntshoek die op dezelfde boog staat