woorden 5b Flashcards
(25 cards)
1
Q
εν
A
+dat in op bij
2
Q
η οικια
A
huis
3
Q
…. τε και …
A
en (verbindt 2 woordgropen met elkaar)
4
Q
αυτω
A
(aan/voor) hem
5
Q
λεγω
A
zeggen
6
Q
ενθαδε
A
hier(heen)
7
Q
ηκω
A
komen, gekomen zijn
8
Q
αυτη
A
(aan/voor) haar
9
Q
οτι
A
dat
omdat
10
Q
σε
A
jou,je,u
11
Q
σοσ, ση, σον
A
jouw, uw
12
Q
μοι
A
(aan/voor) mij
13
Q
παρεχω
A
verschaffen, geven
14
Q
λυω
A
losmaken
15
Q
η θεοσ
A
godin
16
Q
ομοιοσ
A
gelijk aan, gelijkend op
17
Q
ο ξεωοσ
A
vreemdeling
18
Q
κακοσ
A
slecht
19
Q
το εργον
A
werk, daad
20
Q
μελλω
A
op het punt staan
van plan zijn
zullen
21
Q
αυτην
A
haar
22
Q
μετα
A
(samen) met
23
Q
τα οπλα
A
wapens
24
Q
ο ιπποσ
A
paard
25
αυτησ
(van) haar