woorden film ddr Flashcards
(38 cards)
1
Q
einsperren
A
opsluiten
2
Q
verhaften
A
arresteren
3
Q
das gedachtnis
A
geheugen
4
Q
flucht
A
vlucht
5
Q
erst
A
pas -> nog net
6
Q
spazieren
A
bepalen/ bevestigen
7
Q
bestätigen
A
bepalen / bevestigen
8
Q
verbringen
A
doorbrengen
9
Q
zaun
A
boos / bozer
10
Q
weinen
A
huilen
11
Q
arrufen
A
bellen
12
Q
fällt dir etwas auf?
A
valt je wat op?
13
Q
einlügner
A
leugenaar
14
Q
erhöhen
A
verhogen
15
Q
erziehung
A
opvoeding
16
Q
beziehung
A
relatie
17
Q
geruch
A
geur
18
Q
guten tag
A
goede dag / goede middag
19
Q
vor 20 jahren
A
20 jaar geleden
20
Q
sich irnen
A
zich vergissen
21
Q
erspart
A
bespaard
22
Q
überwachen
A
bewaken
23
Q
öften
A
vaker
24
Q
was halter sie von ihm?
A
wat vind u van hem?
25
sauber
schoon / zuiver
26
spitze
top
27
lügen
liegen
28
massnahmen
maatregel
29
das wohl
het welzijn
30
die seele
beziel
31
das ziel / die ziele
het doel / de doelen
32
widerspruch
tegenspraak
33
dürfen (ich darf)
mogen
34
zitieren
citeren
35
ich bin der meinung
ik ben van mening
36
es gibt
er is / er zijn
37
bald
binnekort / snel
38
feiernabent
vrije avond