Woorden les 17 Flashcards
(28 cards)
1
Q
funus, funera
A
begrafenis
2
Q
accendere
A
aansteken, ontsteken
3
Q
accendi
A
pf van accendere
4
Q
acer, acris, acre
A
scherp, fel
5
Q
apparēre
(1. 2. )
A
- verschijnen
- duidelijk zijn
6
Q
bene bijw
A
goed
7
Q
carēre + abl
A
missen
8
Q
celer, celeris, celere
A
snel
9
Q
etiam
A
zelfs
10
Q
exii
A
pf van exire
11
Q
exire
A
naar buiten gaan
12
Q
felix, felic-
A
gelukkig
13
Q
ii
A
pf van ire
14
Q
inveni
A
pf van invenire
15
Q
invenire
A
vinden
16
Q
iratus, -a, -um
A
boos
17
Q
lenis, -e
A
mild, zacht
18
Q
magnopere
A
zeer, erg
19
Q
malus, -a, -um
A
slecht
20
Q
nudus, -a, -um
A
naakt, bloot
21
Q
paulum bijw
A
een beetje
22
Q
processi
A
pf van procedere
23
Q
quaerere
(1. 2. )
A
- zoeken
- vragen
24
Q
secundus, -a, -um
A
tweede
25
timidus, -a, -um
angstig, timide
26
tristis, -e
droevig, somber
27
umbra
| (1. 2. )
1. schaduw
2. schim
28
vestis, vestes *v*
kleding(stuk)
