woorden taal en literatuur Flashcards

(55 cards)

1
Q

Allusie

A

Een subtiele verwijzing naar een bekend persoon, gebeurtenis of werk. Voorbeeld: “Dit is echt een Romeo en Julia-verhaal.” (Verwijzing naar het beroemde liefdesverhaal van Shakespeare.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Anagram

A

Een woord of zin gevormd door de letters van een ander woord of zin te herschikken. Voorbeeld: “Leven” → “Nelev”.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Antithese

A

Een stijlfiguur waarbij tegengestelde begrippen naast elkaar worden geplaatst. Voorbeeld: “Zij werken dag en nacht.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Aphorisme

A

Een korte, krachtige uitspraak met een diepere betekenis. Voorbeeld: “Kennis is macht.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Archaïsme

A

Een ouderwets woord dat nauwelijks nog wordt gebruikt. Voorbeeld: “Gij zult niet stelen.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ellips

A

Het weglaten van een woord of woorden zonder dat de betekenis verloren gaat. Voorbeeld: “Ga je mee?” in plaats van “Ga jij met mij mee?”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Eufonie

A

Een aangenaam klinkende woordcombinatie of zinsconstructie. Voorbeeld: “De zachte zomerwind fluistert door de bomen.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hyperbool

A

Een sterke overdrijving om iets te benadrukken. Voorbeeld: “Ik heb een eeuw op je gewacht!”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Idioom

A

Een vaste uitdrukking waarvan de betekenis niet letterlijk af te leiden is. Voorbeeld: “De kogel is door de kerk.” (Het besluit is genomen.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ironie

A

Het tegenovergestelde zeggen van wat men bedoelt, vaak met een milde vorm van spot. Voorbeeld: “Oh, geweldig, weer een regenachtige zomerdag!”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Litotes

A

Een begrip verzachten door het tegenovergestelde te ontkennen. Voorbeeld: “Dat is niet slecht.” (Betekent eigenlijk: het is goed.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Metafoor

A

Een vergelijking zonder ‘als’, waarbij een beeld wordt gebruikt om iets te beschrijven. Voorbeeld: “Hij is een boom van een vent.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Metonymie

A

Een stijlfiguur waarbij iets wordt aangeduid met een nauw gerelateerd begrip. Voorbeeld: “Hij heeft een Van Gogh aan de muur.” (Een schilderij van Van Gogh.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Neologisme

A

Een nieuw woord of een nieuwe uitdrukking. Voorbeeld: “Appjes” voor berichten via een app.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Oxymoron

A

Een combinatie van twee tegengestelde begrippen. Voorbeeld: “Oorverdovende stilte.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Palindroom

A

Een woord of zin die van voor naar achter en van achter naar voor hetzelfde is. Voorbeeld: “Lepel” of “parterretrap.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Parodie

A

Een spottende nabootsing van een bekend werk, persoon of genre. Voorbeeld: Een grappige versie van een bekende film of liedje.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Pleonasme

A

Een overbodige toevoeging omdat de betekenis al in het hoofdwoord zit. Voorbeeld: “Witte sneeuw.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Satire

A

Een stijl waarbij humor en spot worden gebruikt om iets of iemand te bekritiseren. Voorbeeld: Een tv-programma dat politieke figuren belachelijk maakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Synesthesie

A

Een stijlfiguur waarbij verschillende zintuigen worden gecombineerd. Voorbeeld: “Schreeuwende kleuren.” (Visueel en auditief gecombineerd.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Allusie

A

Een subtiele verwijzing naar een bekend persoon, gebeurtenis of werk. Voorbeeld: “Dit is echt een Romeo en Julia-verhaal.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Anagram

A

Een woord of zin gevormd door herschikking van letters. Voorbeeld: “Leven” → “Nelev”.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Antithese

A

Tegenstelling in één zin. Voorbeeld: “Zij werken dag en nacht.”

24
Q

Aphorisme

A

Korte, krachtige uitspraak met diepe betekenis. Voorbeeld: “Kennis is macht.”

25
Archaïsme
Oud woord dat weinig gebruikt wordt. Voorbeeld: “Gij zult niet stelen.”
26
Ellips
Weglaten van woorden zonder betekenisverlies. Voorbeeld: “Ga je mee?” i.p.v. “Ga jij met mij mee?”
27
Eufonie
Aangenaam klinkende zinsconstructie. Voorbeeld: “De zachte zomerwind fluistert door de bomen.”
28
Eufemisme
Verzachtende uitdrukking voor iets onaangenaams. Voorbeeld: “Hij is heengegaan.” (Overleden.)
29
Hyperbool
Overdrijving voor effect. Voorbeeld: “Ik heb een eeuw gewacht!”
30
Idioom
Vaste uitdrukking met niet-letterlijke betekenis. Voorbeeld: “De kogel is door de kerk.”
31
Ironie
Het tegenovergestelde zeggen van wat men bedoelt. Voorbeeld: “Oh, geweldig, weer regen!”
32
Litotes
Iets positiefs uitdrukken door het negatieve te ontkennen. Voorbeeld: “Dat was niet slecht.”
33
Metafoor
Vergelijking zonder ‘als’. Voorbeeld: “Hij is een boom van een vent.”
34
Metonymie
Een kenmerk noemen in plaats van het geheel. Voorbeeld: “Hij heeft een Van Gogh aan de muur.”
35
Neologisme
Nieuw woord of uitdrukking. Voorbeeld: “Appjes” voor berichten via een app.
36
Oxymoron
Combinatie van tegengestelde begrippen. Voorbeeld: “Oorverdovende stilte.”
37
Palindroom
Woord dat van voor en achter hetzelfde is. Voorbeeld: “Lepel” of “parterretrap.”
38
Parodie
Spottende nabootsing van een bekend werk of genre. Voorbeeld: Een humoristische versie van een film.
39
Pleonasme
Overbodige toevoeging. Voorbeeld: “Witte sneeuw.”
40
Satire
Humor en spot om kritiek te geven. Voorbeeld: Een tv-programma dat politici belachelijk maakt.
41
Synesthesie
Vermenging van zintuigen in taal. Voorbeeld: “Schreeuwende kleuren.”
42
Allegorie
Een uitgebreide metafoor door een heel verhaal heen. Voorbeeld: “Animal Farm” als allegorie voor communisme.
43
Assonantie
Klankherhaling in klinkers. Voorbeeld: “Ik wil, ik wil, ik wil naar de chill.”
44
Connotatie
De gevoelswaarde van een woord. Voorbeeld: “Baasje” heeft een andere lading dan “eigenaar”.
45
Dystopie
Een somber toekomstbeeld. Voorbeeld: “1984” van George Orwell.
46
Fabel
Kort verhaal met een moraal, vaak met dieren. Voorbeeld: De fabels van Aesopus.
47
Genre
Type tekst of verhaal. Voorbeeld: Thriller, sciencefiction, komedie.
48
Hyperbaton
Ongewone woordvolgorde voor nadruk. Voorbeeld: “Groot is de kracht van liefde.”
49
Ironie (Dramatisch)
De lezer weet iets wat het personage niet weet. Voorbeeld: In horrorfilms weet het publiek vaak meer dan de hoofdpersoon.
50
Leitmotief
Een herhalend thema of element in een verhaal. Voorbeeld: Het motief van ‘de verboden liefde’ in literatuur.
51
Onomatopee
Een woord dat een geluid nabootst. Voorbeeld: “Kaboem!”, “Plons!”
52
Paradox
Een schijnbare tegenstelling. Voorbeeld: “Hoe meer je leert, hoe minder je weet.”
53
Personificatie
Een levenloos iets krijgt menselijke eigenschappen. Voorbeeld: “De wind fluisterde zachtjes.”
54
Prolepsis
Een woord of zinsdeel vooraan in de zin zetten voor nadruk. Voorbeeld: “Die man, die vertrouw ik niet.”
55
Retorische vraag
Een vraag waarop geen antwoord wordt verwacht, maar die bedoeld is om te laten nadenken of overtuigen. Voorbeeld: “Ben jij nou echt zo dom?”