Woorden Thema 1, les 4-6 Flashcards
(72 cards)
1
Q
Roma
A
Rome
2
Q
puella
A
meisje
3
Q
turba
A
menigte
4
Q
Romanus
A
Romein
5
Q
arma
A
wapens
6
Q
auxilium
A
hulp
7
Q
periculum
A
gevaar
8
Q
silentium
A
stilte
9
Q
arx, arces
A
burcht
10
Q
custos, custodes
A
bewaker
11
Q
miles, milites
A
soldaat
12
Q
nox, noctes
A
nacht
13
Q
pars, partes
A
deel
14
Q
servare
A
redden
15
Q
temptare
A
proberen
16
Q
retinēre
A
tegenhouden
17
Q
cadere
A
vallen
18
Q
dormire
A
slapen
19
Q
post + acc
A
- achter 2. na
20
Q
ecce
A
kijk
21
Q
semper
A
altijd
22
Q
si
A
als, indien
23
Q
statim
A
meteen, onmiddelijk
24
Q
culpa
A
schuld
25
dea
godin
26
poena
straf
27
annus
jaar
28
signum
teken
29
ignis, ignes
vuur
30
sol, soles
zon
31
orare
bidden tot, smeken om
32
ardēre
branden
33
debēre
moeten
34
docēre
onzerwijzen
35
addere
toevoegen
36
discedere
weggaan
37
ludere
spelen
38
ostendere
tonen
39
vivere
leven
40
abesse
afwezig zijn
41
e(x) + abl.
uit
42
per + acc.
gedurende, door heen
43
super + acc.
boven, over
44
autem
echter
45
diu
lang, lange tijd
46
mox
spoedig
47
nuper
kort geleden
48
tantum
slechts, alleen maar
49
pugna
gevecht
50
victoria
overwinning
51
vita
leven
52
equus
paard
53
bellum
oorlog
54
forum
forum, marktplaats
55
templum
tempel
56
dux, duces
leider, aanvoerder
57
amare
houdenvan, liefhebben
58
celebrare
feestvieren
59
exspectare
wachten op
60
narrare
vertellen
61
pugnare
vechten
62
sedēre
zitten
63
gerere
dragen, voeren
64
vendere
verkopen
65
vicere
overwinnen
66
cupere, cupiover
verlangen naar, graag willen
67
fugere, fugio
vluchten
68
pro + abl
voor, in plaats van
69
prope + acc
dichtbij
70
interea
intussen
71
num?
zeker niet?
72
scilicet
natuurlijk