woordenlijst deel 1 Flashcards

(23 cards)

1
Q

dun, vloeibaar mengsel

A

beslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

trek- en rijdieren met de teugels besturen

A

mennen (de menner)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

plaats waar militairen in tenten overnachten

A

bivak (bivakkeren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

losmaken uit de teugels

A

uitspannen (de uitspanning)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

linnen doek die als overdekking over hoepels is gespannen

A

huif

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

deel van een plant dat smaak en geur geeft aan eten

A

specerij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

gelaatsuitdrukking zonder gevoel

A

wezenloos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

van schrik een beweging naar achteren maken

A

achteruitdeinzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

slim, vlug snappen en snel reageren

A

bijdehand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

comfortabel, gemakkelijk en handig in gebruik

A

gerieflijk (het gerief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

gemompel van ontevredenheid

A

gemor (morren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

opgetogenheid, enthousiasme

A

verrukking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

afzonderlijk, persoonlijk

A

individueel (het individu)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een onzinverhaal dat als waar aangenomen wordt

A

mythe (mythisch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

grondstof

A

substantie (substantieel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

stelselmatig, geordend

A

systematisch (het systeem, systematiseren)

17
Q

afzondering

A

isolement (de isolatie, isoleren)

18
Q

lichamelijke

A

fysiek (fysisch)

19
Q

heel duidelijk, uitdrukkelijk

A

expliciet (expliciteren)

20
Q

verdraagzaam

A

tolerant (de tolerantie, tolereren)

21
Q

oorspronkelijk

A

origineel (het origineel)

22
Q

geheimzinnig, raadselachtig

A

mysterieus (het mysterie)

23
Q

zich inleven in, zich verplaatsen in

A

in de huid kruipen van