Woordenlijst Nederlands-Italiaans B Flashcards
(66 cards)
1
Q
Baden
A
Fare il bagno
2
Q
Baddoek
A
Asciugamano
3
Q
Bagagekluis
A
Deposito bagagli
4
Q
Bal
A
Pallone (m)
5
Q
Balpen
A
Biro (v)
6
Q
Bank (geld)
A
Banca
7
Q
Bank (zit)
A
Banco
8
Q
Batterij
A
Pila
9
Q
Bed
A
Letto
10
Q
Bedanken
A
Ringraziare
11
Q
Bedankt
A
Grazie
12
Q
Bediening
A
Servizio
13
Q
Bedoeling
A
Intenzione (v)
14
Q
Bedrijf
A
Impresa
15
Q
Beeld
A
Statua
16
Q
Afbeelding
A
Immagine
17
Q
Begin
A
Inizio
18
Q
Beginnen
A
Iniziare/ (in) cominciare
19
Q
Begrijpen
A
Capire
20
Q
Behalve
A
Eccetto
21
Q
Behandelen
A
Trattare
22
Q
Bekende (kennis)
A
Conoscente (m/v)
23
Q
Bekwaam
A
Capace
24
Q
Belangrijk
A
Importante
25
Beledigen
Offendere
26
Belg(isch)
Belga
27
België
Belgio
28
Bellen
Suonare
29
Beloven
Promettere
30
Bemerken
Accorgersi/notare
31
Beneden
Giù/sotto
32
Bereiden
Preparare
33
Bereiken
Raggiungere
34
Bericht
Notizia
35
Beroemd
Famoso/a
36
Beroep
Professione (v)/ mestiere(m)
37
Beschadigd
Danneggiato/a
38
Beschermen
Proteggere
39
Beslissen
Decidere
40
Bestaan
Esistere
41
Besteden
Spendere
42
Bestellen
Ordinare
43
Bestemming
Destinazione
44
Betalen
Pagare
45
Betekenen
Significare
46
Bevestigen
Confirmare
47
Beweging
Movimento
48
Bewijzen
Provare
49
Bewonen
Abitare
50
Bewusteloos
Svenuto/a
51
Bezet
Occupato/a
52
Bezichtigen
Visitare
53
Bezienswaardigheden
Curiosità (vmv)
54
Bezoek
Visita
55
Bezorgd
Preoccupato/a
56
Bij(insekt)
Ape
57
Bij voorzetsel
Da/presso
58
Bijna
Quasi
59
Bijvoorbeeld
Per esempio
60
Bijzonder
Particolare
61
Binnenkort
Fra poco
62
Binnenlands
Domestico/a
63
Bitter
Amaro/a
64
Blad (boom)
Foglia
65
Blad (papier)
Foglio
66
Blad(tijdschrift)
Rivista