woordenschat 1-502 Flashcards

(116 cards)

1
Q

praeferre - verkiezen boven

A

praefero+dat. - praetuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

tangere - aanraken

A

tango - tetigi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

praemium - de beloning

A

praemii ,onz. praemi-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

pectus - de borst

A

pectoris onz. pector-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

sagitta - de pijl

A

sagittae vr. sagitt-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

tendere 1.spannen 2.gaan naar

A

tendo tend-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

decipere misleiden

A

decipio - decepi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

tacere - zwijgen

A

taceo - tace-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

malus,mala,malum

A

slecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

nocere - schaden

A

noceo+dat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

fides - 1.het vertrouwen(op) 2.de trouw, de betrouwbaarheid

A

fidei vr. fide-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

utilis,utilis,utile

A

nuttig util-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

pergere -verdergaan

A

pergo-perrexi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

referre - 1.terugbrengen 2.melden

A

refero - rettuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

pessimus ,pessima,pessimum

A

zeer slecht , slechtste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

placere - aanstaan

A

placeo +dat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

proficisici - vertrekken

A

proficiscor - profectus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

sentire - 1.voelen 2.menen 3.merken

A

sentio - sensi/sensus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ignorare - niet weten

A

ignoro

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

mortalis,mortalis,mortale

A

sterfelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

frustra-tevergeefs

A

bijwoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

quo?

A

bijwoord - waarheen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

viginti

A

twintig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

subito

A

bijwoord - plotseling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
haud
helemaal niet
26
iratus,irata,iratum
woedend
27
ira - de woede
irae vr.
28
opera - de moeite
operae vr.
29
docere-aanleren
doceo
30
dives,dives,dives
rijk - divit-
31
dividere - verdelen
divido
32
clamare - roepen
clamo
33
adferre -aanbrengen
adfero - adlatus
34
socius - makker
socii m.
35
emere - kopen
emo - emi
36
avis - de vogel
avis vr.
37
victor - de overwinnaar
victoris m.
38
occurrere - tegenkomen
occurro +dat. - occurri
39
quomodo? - hoe?
bijwoord
40
an - of
vraagwoord
41
primum - eerst
bijwoord
42
cur? - waarom?
waarom?
43
miles - de soldaat
militis m.
44
dimittere - 1.wegsturen 2.loslaten
dimitto
45
virgo - 1. de maagd 2. de jonge vrouw
virginis vr.
46
princeps - 1.de leider 2.de keizer
principis m.
47
relinquere - 1.achterlaten 2.verlaten
relinquo
48
rogare - vragen
rogo
49
iungere - verbinden
iungo
50
abesse - 1.afwezig zijn 2.verwijderd zijn
absum
51
quantum - 1.hoeveel 2. zoveel als
bijwoord
52
contra - 1.tegenover 2.tegen
+acc.
53
non solum... , sed etiam
niet alleen... , maar ook
54
infelix , infelix , infelix
ongelukkig
55
color - de kleur
coloris m.
56
permittere - toestaan
permitto
57
usus - 1.het gebruik 2.het nut
usus m.
58
mater - de moeder
matris vr.
59
comitari - vergezellen
comitor
60
insula - het eiland
insulae vr.
61
nescire - niet weten
nescio
62
damnare - veroordelen
damno
63
poena - de straf
poenae vr.
64
scribere - schrijven
scribo - scripsi
65
perdere - 1.in het ongeluk te storten 2.verliezen
perdo - perdidi
66
quantus , quantum , quanta
1. hoe groot 1. even groot als
67
amor - de liefde
amoris m.
68
humanus , humana ,humanum
1.menselijk 2.vriendelijk 3. beschaafd
69
miser,misera,miserum
ellendig
70
qui? quae? quod?
welke?
71
iste, ista, istud
die/dat daar
72
nisi
1.als niet 2.tenzij
73
umquam - ooit
bijwoord
74
repente - plotseling
bijwoord
75
talis , talis , tale
dergelijk
76
nullus , nulla , nullum
geen
77
flamma - de vlam
flammae vr.
78
mora - 1. het oponthoud 2.het uitstel
morae vr.
79
curia - het senaatsgebouw
curiae vr.
80
pater - de vader
patris m.
81
sidus - de ster
sideris onz.
82
corpus - het lichaam
corporis onz.
83
descendere - afdalen
descendo
84
fundere - gieten
fundo - fusus
85
ostendere - tonen
ostendo - ostentus
86
nasci - geboren worden
nascor - natus
87
egredi - weggaan (uit)
egredior - egressus
88
animus - 1.de geest 2.de ziel
animi m.
89
medius,media,medium
middelste
90
convenire - 1.samenkomen 2.overeenkomen
convenio
91
filia - de dochter
filiae vr.
92
filius - de zoon
filii m.
93
vir - de man
viri m.
94
mulier - de vrouw
mulieris vr.
95
tutus,tuta,tutum
veilig
96
summus , summa , summum
1.de hoogste 2.de top van
97
signum - het teken
signi onz.
98
sequi - volgen
sequor - secutus
99
perire - 1.vergaan 2.omkomen
pereo
100
satis - genoeg
bijwoord
101
undique - 1.van overal 2.van alle kanten
bijwoord
102
sub - onder
+abl.
103
hinc - hiervandaan
bijwoord
104
intra - binnen
+acc.
105
sinere - laten gebeuren
sino
106
munus - 1.het ambt 2. het geschenk
muneris onz.
107
ornare - versieren
orno
108
flos - de bloem
floris m.
108
deducere - 1.wegbrengen 2.begeleiden
deduco
109
vivus, viva,vivum
levend
110
vivere - leven
vivo
111
custodire - bewaken
custodio
112
conari - proberen
conor
113
ecce
kijk
114
115