woordenschat Flashcards

(156 cards)

1
Q

symmetrisch

A

iets wat uit twee delen bestaat die het spiegelbeeld van elkaar zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

cognitief

A

wat de kennis betreft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

egocentrisch

A

zichzelf altijd als het middelpunt van alles zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bagatelliseren

A

doen alsof iets onbelangrijk is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

perceptie

A

waarneming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

filosofie

A

de wetenschap die de grote vragen van het leven probeert te verklaren
of
de denkwijze, de opvatting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

suggestie

A

het idee, het voorstel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

aanwennen

A

zich tot een gewoonte maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

recessie

A

achteruitgang van de economie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

monoloog

A

het gesprek waarbij één persoon praat en de anderen luisteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ceremonie

A

officiële plechtigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

cynisch

A

op een bittere en pijnlijke manier spottend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

consequent

A

in overeenstemming met wat je eerder gezegd of gedaan hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

lucratief

A

winstgevend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ontgoocheling

A

enorme teleurstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

recensent

A

deskundige die schrijft wat hij van een boek, film, etc. vindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

conventie

A

de overeenkomst, het verdrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

altruïst

A

iemand die zorgzaam is voor de medemens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

restitueren

A

terugbetalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

faciliteiten

A

de voorziening, het gemak dat je kunt gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

diagnose

A

door onderzoek vaststellen wat de aard van een ziekte of gebrek is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

unaniem

A

eensgezind, waar iedereen het mee eens is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

boycotten

A

tegenwerken of ergens niet aan meedoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

observatie

A

de waarneming, het onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
trotseren
weerstaan
26
integreren
onderdeel gaan uitmaken van het geheel
27
bondig
kort en krachtig
28
consistent
logisch, zonder tegenstrijdigheden
29
conventioneel
volgens de gewoonte
30
criterium
de maatstaf, de norm, de voorwaarde
31
expliciet
uitdrukkelijk, apart
32
attitude
de instelling, de (gedrags-)houding die iemand heeft
33
renoveren
een woning aanpassen, moderniseren
34
elementair
onmisbaar, noodzakelijk
35
drogreden
het argument dat lijkt te kloppen, maar in werkelijkheid vals is
36
woordspeling
wanneer op een grappige manier gebruik gemaakt wordt van verschillende betekenissen van een woord
37
potentie
het vermogen, de mogelijkheid om iets te kunnen of worden
38
cliché
de afgezaagde uitdrukking
39
eenduidig
op maar één manier uit te leggen
40
concept
het eerste, voorlopige ontwerp
41
affectie
je tot een persoon aangetrokken voelen, genegenheid
42
duplicaat
de kopie
43
clausule
de voorwaarde of de bepaling (in een contract)
44
autodidact
iemand die zich door zelfstudie ontwikkeld heeft
45
progressie
vooruitgang
46
factor
de omstandigheid die van invloed is
47
interactie
het op elkaar reageren, de wisselwerking
48
ambiëren
graag willen hebben/zijn
49
behartigen
zorgen voor
50
associëren
op je gevoel verband leggen tussen verschillende zaken
51
ruïneren
verwoesten
52
beogen
proberen te bereiken, als doel hebben
53
opinie
de mening, de opvatting
54
waarborgen
zekerheid geven, garanderen
55
efficiëntie
het bereiken van een zo goed mogelijk resultaat met zo weinig mogelijk middelen, doelmatigheid
56
hiaat
een ontbrekend deel
57
intrigeren
op een stiekeme manier partijen tegen elkaar opzetten of iemand boeien, nieuwsgierig maken
58
pretentie
gedrag waaruit eigendunk blijkt, kapsones
59
rectificeren
in de media iets rechtzetten, verbeteren
60
hetze
de massale negatieve kritiek tegen een persoon of organisatie
61
delegatie
een paar mensen die hun groep, bedrijf en dergelijke vertegenwoordigen
62
hypothese
de vooronderstelling die men voorlopig als waarheid aanneemt, de stelling
63
bevooroordeeld
partijdig, van tevoren al een oordeel hebben
64
paradox
schijnbare tegenstelling
65
genuanceerd
evenwichtig en met oog voor details
66
latent
iets wat onmerkbaar aanwezig is
67
uitmonden
ergens in uitkomen of eindigen
68
cruciaal
doorslaggevend, wezenlijk
69
antisemitisme
vijandigheid tegenover joden
70
secundair
op de tweede plaats, iets wat er bijkomt
71
restrictie
de beperking, voorwaarde
72
concreet
tastbaar, duidelijk
73
factuur
de rekening
74
differentiëren
het maken van onderscheid
75
de concessie
de tegemoetkoming
76
vooronderstelling
wanneer je ervan uitgaat dat iets zo is, terwijl het nog bewezen moet worden
77
transformeren
veranderen, omvormen
78
articuleren
duidelijk en nauwkeurig uitspreken
79
karakteristiek
heel kenmerkend
80
adequaat
geschikt, goed passend bij de omstandigheden
81
conservatief
behoudend, de dingen bij het oude willen laten
82
anticiperen
vooraf maatregelen nemen, iets voor zijn
83
biografie
de beschrijving van iemands leven
84
compromis
overeenkomst waarbij twee of meer partijen iets toegeven
85
traceren
iets of iemand opsporen
86
duperen
benadelen
87
expansie
de uitbreiding
88
categorie
de groep, de soort
89
evolutie
de (geleidelijke) verandering
90
hypocriet
schijnheilige persoon of schijnheilig
91
ironie
milde, fijnzinnige vorm van spot, met sympathie voor wie of wat je bespot
92
rectificatie
het via de media rechtzetten van onjuist gegeven informatie
93
denigrerend
kleinerend, minachtend
94
obsessie
idee waarvan iemand bezeten is
95
constructief
opbouwend
96
averechts
tegenovergesteld van wat de bedoeling was
97
incompetent
onbekwaam, niet geschikt zijn voor een bepaalde taak
98
accommodatie
de ruimte en de daarbij behorende gemakken
99
impasse
een vastgelopen situatie die moeilijk of niet op te lossen is
100
component
onderdeel
101
fixeren
zich star richten op, vasthechten
102
sceptisch
kritisch, twijfelend of iets waar of goed is
103
generen
schamen
104
beeldspraak
woorden vergelijkend, figuurlijk gebruiken
105
tarten
uitdagen
106
censureren
het (af)keuren van publicaties van geschriften en/of werken
107
consensus
de overeenstemming
108
multinational
een groot bedrijf dat vestigingen heeft in meerdere landen
109
connectie
de relatie of de verbinding
110
comprimeren
samenpersen
111
brainstormen
spontaan met ideeën of suggesties komen over een bepaald onderwerp
112
assertief
mondig, voor jezelf kunnen opkomen
113
malafide
onbetrouwbaar, met slechte bedoelingen
114
intimideren
iemand bang maken, bedreigen
115
relativeren
ergens de betrekkelijkheid van zien of laten zien
116
acuut
dringend, direct noodzakelijk of plotseling
117
opponent
de tegenstander
118
expertise
de deskundigheid
119
indiscreet
onbescheiden, brutaal
120
duurzaam
lang houdbaar
121
mythologie
de oude, eerste verhalen van een volk
122
declareren
een vergoeding indienen voor onkosten die je gemaakt hebt of iets aangeven bij de douane
123
complementair
(elkaar) aanvullend
124
bonafide
betrouwbaar
125
preciseren
nader omschrijven, toelichten
126
uitbesteden
werk door iemand anders laten doen
127
participeren
deelnemen aan, meedoen met
128
homogeen
allemaal van dezelfde soort
129
extravert
open, makkelijk je gevoelens tonen
130
personificatie
voorstelling van iets als persoon
131
moreel
het zelfvertrouwen, de innerlijke kracht of volgens het geweten
132
deprimerend
teleurstellend, iets wat je droevig maakt
133
fictief
verzonnen, niet echt
134
eufemisme
verzachtende omschrijving van iets onaangenaams
135
generaliseren
slechts één aspect van een zaak behandelen en denken dat je daarmee de gehele zaak bespreekt
136
metafoor
uitdrukking waarbij je duidelijk maakt wat je bedoelt door iets te noemen wat erop lijkt
137
heterogeen
samengesteld uit verschillende soorten
138
clientèle
klantenkring
139
relatief
betrekkelijk, hangt er van af waarmee het vergeleken wordt
140
potentieel
de mogelijkheid hebbend om iets (nader te noemen) te worden
141
chronisch
langdurig, blijvend
142
modaal
de doorsnee van, wat het meest voorkomt
143
ecologisch
wat te maken heeft met onze natuurlijke leefomgeving
144
intentie
de bedoeling, het voornemen
145
revisie
nakijken en als het nodig is repareren of aanpassen
145
rivaliteit
de concurrentiedrang tussen twee personen of groepen
145
volmacht
de afspraak waarbij je een ander opdracht geeft iets in jouw naam te regelen, de machtiging
146
verloochenen
beweren dat je niets met iemand of iets te maken hebt, terwijl dat wel zo is
147
represaille
de vergeldingsmaatregel, de straf
148
anno
in het jaar
149
zwartwerken
werk verrichten zonder over de inkomsten ervan de verplichte belasting te betalen
150
wisselwerking
het proces van actie en reactie
151
collectief
met z’n allen, gezamenlijk
152
decennium
periode van tien jaar
153
pareren
afwenden, afslaan
154
creëren
iets maken, scheppen