woordenschat moeilijke december Flashcards
(56 cards)
1
Q
een haard
A
une cheminée
2
Q
een ingang
A
une entrée
3
Q
een woning
A
une habitation
4
Q
een rijhuis
A
une maison dans une rangée
5
Q
een halfopen bebouwing
A
une maison jumelée
6
Q
een ruimte
A
une piéce
7
Q
ingemaakte kast
A
un placard
8
Q
invoeren
A
introduire
9
Q
huren
A
louer
10
Q
zich bevinden
A
se situer
11
Q
de verlichting
A
l’éclairage
12
Q
een huur
A
un loyer
13
Q
kapstok
A
un porte- manteau
14
Q
stipt
A
ponctuel
15
Q
voorzichtig
A
prudent
16
Q
bedachtzaam
A
réfléchi
17
Q
buitenkant
A
à l’exterieur
18
Q
binnenkant
A
l’intérieur
19
Q
een dressoir
A
un buffet
20
Q
een zetel
A
un canapé
21
Q
een kussen
A
un coussin
22
Q
een deken
A
une couverture
23
Q
een ogenblik
A
un instant
24
Q
een huurder
A
un locatair
25
de vloer
le sol
26
een tapijt
un tapis
27
handelen
agir
28
verplaatsen
déplacer
29
aankleden
habiller
30
lijken op elkaar
ressembler
31
licht
clair
32
dik
épais
33
donker
foncé
34
een boon
un haricot
35
het voedsel
la nourriture
36
smakelijk
appétissant
37
walgelijk
dégoutant
38
heerlijk
délicieux
39
evenwichtig
équilibré
40
oneetbaar
immangeable
41
gezond
sain
42
overheerlijk, smakelijk
succulent
43
proeven
déguster
44
proberen
essayer
45
proeven
gouter
46
een afwezigheid
une absence
47
een tekort
une carence
48
het vasten
le jeûne
49
de chocolademelk
le lait chocolaté
50
het geheugen
la mémoire
51
een dieet
un régime
52
het overgewicht
le surpoids
53
een koffiekoek
une viennoiserie
54
verbruiken
consommer
55
snacken
grignoter
56
een 'hongertje' hebben
avoir un petit creux