woordenschatlijst Flashcards

(122 cards)

1
Q

aanname

A

dat wat je als waar aanneemt, de veronderstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aannemelijk

A

geloofwaardig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

aannemen

A

veronderstellen, iets als waar aanzien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

afwijken

A

een andere richting nemen, een andere mening of resultaat hebben dan anderen, verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

afwijkend

A

niet overeenstemmend met wat anderen doen of denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

arbitrair

A

willekeurig, zoals het toevallig uitkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

asymmetrisch

A

niet in verhouding, niet elkaars spiegelbeeld zijnde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

attitude

A

gedrag; de manier waarop men over iets of iemand denkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

beogen

A

iets proberen te bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

beredeneren

A

door redeneren verklaren; een logische reden voor iets bedenken, verklaren, argumenteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

categorie

A

onderdeel van een classificatie; groep, soort waar iemand of iets bij wordt ingedeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

claim

A

eis, aanspraak op iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

claimen

A

iets eisen, aanspraak maken op iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

competent

A

bekwaam, deskundig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

competentie

A

bekwaamheid, deskundigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

concurrent

A

iem. die, of een bedrijf dat een ander probeert te overtreffen bij dezelfde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

concurrentie

A

het proces waarbij een persoon of bedrijf een ander probeert te overtreffen bij dezelfde activiteit (in het bedrijfsleven), strijd, competitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

concurreren

A

een ander proberen te overtreffen bij dezelfde activiteit (bv. in het bedrijfsleven), rivaliseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

context

A

situatie, verband waarin iets zich voordoet, tekst die om een woord of zin heen staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

contextueel

A

in de context, gebonden aan de context, betrekking hebben op de inhoud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

courant

A

veel voorkomend, gangbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

creëren

A

scheppen, ontwerpen, maken, doen ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

cruciaal

A

heel belangrijk, doorslaggevend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

definiëren

A

een definitie geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
definitie
begripsbepaling, nauwkeurige omschrijving van een begrip
26
definitief
blijvend, bepalend
27
diagnose
vaststelling van de aard van een ziekte of van een situatie die je met een ziekte zou kunnen vergelijken
28
diagnosticeren
het vaststellen van de aard van een ziekte of van een situatie die je met een ziekte zou kunnen vergelijken
29
diagnostisch
met betrekking tot het stellen van een diagnose
30
doelgroep
de personen die je bij een bepaalde bezigheid op het oog hebt, publiek
31
dynamiek
de mate waarin iets beweeglijk of veranderlijk is, levendigheid
32
dynamisch
actief, vol beweging
33
equivalent
iets dat dezelfde waarde heeft als iets anders (en ervoor in de plaats kan komen), gelijkwaardige
34
exhaustief
volledig
35
fictie
dat wat uit je fantasie voortkomt, niet op werkelijkheid berustende voorstelling
36
frictie
wrijving, onenigheid
37
functie
dat waarvoor iets dient, bijzondere werking, rol, taak
38
functionaliteit
wat een apparaat of systeem kan, bruikbaarheid
39
functioneel
gezegd van dingen die geschikt zijn voor hun functie, doelmatig, wat je goed kunt gebruiken waarvoor het dient, nuttig
40
functioneren
het werk verrichten waarvoor het bedoeld is, dienen, werken
41
gebaat zijn bij
voordelig zijn, helpen
42
gerenommeerd
bekend, belangrijk, van naam
43
heterogeen
samengesteld uit dingen van verschillende soort
44
homogeen
samengesteld uit dingen van dezelfde soort, gelijksoortig
45
homogeniteit
de mate waarin iets is samengesteld uit dingen van een zelfde soort, overeenstemming
46
illustratie
afbeelding in een boek of tijdschrift,: toelichting, verduidelijking
47
illustratief
verduidelijkend, typerend
48
illustreren
iets verduidelijken, iets (met een voorbeeld) toelichten
49
indicatie
iets dat aangeeft in welke richting je moet denken of zoeken, aanwijzing
50
innovatie
vernieuwing, (invoering van) iets nieuws
51
innovatief
vernieuwend
52
intentie
bedoeling, oogmerk, voornemen
53
inventariseren
opsommen, een lijst (inventaris) maken van
54
limiet
de uiterste grens
55
limiteren
beperken, begrenzen
56
maximaal
het maximum bereikend, hoogst
57
minimaal
het minimum uitmakend, zo klein mogelijk
58
minuscuul
zeer klein
59
naslagwerk
boek waarin je dingen kunt opzoeken, encyclopedie
60
onderbouwen
een stelling sterker maken met argumenten, bekrachtigen
61
onderbouwing
het sterker maken van een stelling door argumenten aan te leveren, argumentatie
62
onomstotelijk
onweerlegbaar, heel duidelijk
63
overtollig
meer dan nodig is
64
parameter
kenmerk, constant gehouden grootheid
65
plausibel
geloofwaardig, aannemelijk
66
primair
eerst(e)
67
principe
(grond)beginsel, grondoorzaak, vaste overtuiging
68
principe
basisregel
69
principieel
uit principe, beginselvast
70
progressie
(geleidelijke of trapsgewijze) vooruitgang
71
progressief
trapsgewijs, regelmatig toenemend, ook: volgens een politieke stroming die de hervorming van de maatschappij beoogt
72
rangorde
volgorde volgens een bepaalde rang, bijvoorbeeld belangrijkheid
73
redeneren
betogen, praten, discussiëren, denken
74
redenering
gedachtegang
75
relatie
verband tussen dingen
76
relatief
naar verhouding, betrekkelijk
77
respons
reactie, antwoord
78
screenen
grondig onderzoeken, doorlichten
79
simultaan
gelijktijdig
80
stagnatie
stilstand
81
stagneren
tot stilstand komen
82
strategie
manier waarop je te werk gaat om je doel te bereiken, tactiek
83
suggestief
ervoor zorgend dat iemand een bepaald idee krijgt zonder dat rechtstreeks uit te spreken, exressief, sprekend
84
tegenstrijdig
in onderlinge strijd met elkaar, tegengesteld
85
tegenstrijdigheid
wat in onderlinge strijd is met elkaar, tegenspraak
86
traject
de af te leggen weg (ook figuurlijk)
87
uitweiden
uitvoerig praten, afdwalen
88
variabele
grootheid die in waarde kan wisselen
89
variant
andere versie, iets dat in vorm afwijkt van de meest gewone vorm
90
variëren
veranderen, (af)wisselen
91
virtueel
denkbeeldig
92
willekeurig
toevallig, lukraak
93
accentueren
doen opvallen, een accent leggen op, markeren
94
accidenteel
per ongeluk
95
additioneel
toegevoegd, bijkomend, extra
96
associëren
een verband leggen
97
compatibel
passend bij iets anders, aansluitbaar
98
de casus
een geval uit de praktijk, praktijkgeval
99
de clausule
een bepaling of een voorwaarde, bv in een contract
100
de expertise
ervaring en kennis, deskundigheid
101
de methodiek
een vaste werkwijze
102
deduceren
afleiden uit iets anders
103
eenduidig
duidelijk, ondubbelzinnig
104
empirisch
proefondervindelijk, door het zelf te testen
105
ethisch
moreel, volgens de opvatting van wat goed is
106
evalueren
beoordelen
107
facultatief
niet verplicht, naar eigen keuze
108
frappante
opvallend
109
geavanceerd
vernieuwend, vooruitstrevend
110
het conform
volgens, overeenkomstig met
111
honoreren
een beloning geven, belonen
112
incidenteel
toevallig, af en toe voorkomend
113
inherent
eigen aan, horend bij
114
legitiem
wettelijk, legaal
115
ostentatief
met opvallend vertoon, heel nadrukkelijk
116
recapituleren
herhalen
117
reduceren
verminderen, doen afnemen
118
resumeren
samenvatten
119
summier
beknopt, met zo weinig mogelijk woorden
120
homogeen
gelijkaardig
121
heterogeen
verschillend, uiteenlopend
122
de competentie
vaardigheid, talent, kennis