woordenschatlijst Flashcards
(122 cards)
aanname
dat wat je als waar aanneemt, de veronderstelling
aannemelijk
geloofwaardig
aannemen
veronderstellen, iets als waar aanzien
afwijken
een andere richting nemen, een andere mening of resultaat hebben dan anderen, verschillen
afwijkend
niet overeenstemmend met wat anderen doen of denken
arbitrair
willekeurig, zoals het toevallig uitkomt
asymmetrisch
niet in verhouding, niet elkaars spiegelbeeld zijnde
attitude
gedrag; de manier waarop men over iets of iemand denkt
beogen
iets proberen te bereiken
beredeneren
door redeneren verklaren; een logische reden voor iets bedenken, verklaren, argumenteren
categorie
onderdeel van een classificatie; groep, soort waar iemand of iets bij wordt ingedeeld
claim
eis, aanspraak op iets
claimen
iets eisen, aanspraak maken op iets
competent
bekwaam, deskundig
competentie
bekwaamheid, deskundigheid
concurrent
iem. die, of een bedrijf dat een ander probeert te overtreffen bij dezelfde
concurrentie
het proces waarbij een persoon of bedrijf een ander probeert te overtreffen bij dezelfde activiteit (in het bedrijfsleven), strijd, competitie
concurreren
een ander proberen te overtreffen bij dezelfde activiteit (bv. in het bedrijfsleven), rivaliseren
context
situatie, verband waarin iets zich voordoet, tekst die om een woord of zin heen staat
contextueel
in de context, gebonden aan de context, betrekking hebben op de inhoud
courant
veel voorkomend, gangbaar
creëren
scheppen, ontwerpen, maken, doen ontstaan
cruciaal
heel belangrijk, doorslaggevend
definiëren
een definitie geven