Woordjes Flashcards

(108 cards)

1
Q

faci-ama-
FR. l’armour

A

amara, amo= houden van graag zien, beminnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

mone-

A

monere, moneo= waarschuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

teg-
Tegel

A

tegere, tego= bedekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

amor-
L. amare

A

amor, amoris m.= de liefde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ann-
FR. L’an

A

annus, anni m.= jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

aude-

A

audere, audeo=durven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ceter-
et cetera

A

ceteri, ceterae cetera= overige

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

consul-

A

consul, consulis, m.= consul

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

contra
pro en contra

A

+ acc.= 1. tegenover, 2. tegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

da-
datief

A

dare, do= geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

defend-
defensie

A

defendere, defendo= verdedigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

dic-
FR. dire

A

dicere, dico= zeggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

dum

A

+ind. pr.= terwijl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

duo
FR. deux

A

duae duo= twee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

libertat-
FR. la liberté

A

libertas, libertatis vr.= vrijheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

magistratu-

A

magistratus, magistratus m.= 1.gezagsdrager 2.staatsambt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

permitt-
FR. permettre

A

permittere, permitto= toestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

pleb-

A

plebs, plebis vr.= 1.plebejers 2.massa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

pugna-
L. pugna

A

pugnare, pugno= vechten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

reg-

A

rex, regis m.= koning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

si

A

als, indien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

a/ ab

A

1.van bij, (weg) van 2.door

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

ac/atque

A

en, en zelfs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

ad

A

1.tot bij, naar 2.bij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
audi-
audire, audio= 1. horen 2. Luisteren
26
capi-
capere, capio= nemen, veroven ,grijpen
27
civ-
civis, civis m.= burger
28
corpor-
corpus onz.= lichaam
29
cum
met
30
die-
dies m./vr.= dag
31
duc-
ducere= leiden
32
duc-
dux, m./Vr.= leider, aanvoerder
33
e/ ex
uit
34
ego
ik
35
enim
want, immers
36
esse
zijn
37
et
1. en 2.ook
38
exercitu-
exercitus, m.= leger
39
exire
weggaan (uit)
40
fi-
fieri= 1.worden 2.gebeuren
41
fili-
filius,/ filia ,vr. /m.= zoon ,dochter
42
ibi
daar
43
in
1.in 2.op
44
in
1.tot in, -op 2.naar
45
inquit
zegt hij/ze ,zei hij /ze
46
inter
tussen
47
is
die/dat
48
laet-
laetus= vrolijk, blij
49
longe
1.ver 2.verreweg
50
mane-
manere= blijven, te wachten staan
51
mur-
murus= muur
52
nam
want
53
nihil= niets
non= niet
54
nunti-
nuntius m.= 1.bode 2.bericht
55
omn-
omnis= alle
56
oppid-
oppidum onz.= versterkte stad
57
parent-
parentres m.= ouders
58
per
1.door, door...heen 2.gedurende
59
plerumque
meestal
60
plur-
plures= meer
61
pro
1. voor2. in plaats van
62
proced-
procedere= 1.vooruitgaan 2.tevoorschijn komen
63
puer-
peur m.= 1.jongen 2.kind
64
peull-
peulla vr.= meisje
65
re-
res vr. =zaak, ding
66
sed
maar
67
sol-
solus= alleen, enig
68
trad-
tradere= overhandigen, overleveren
69
tu
jij, u
70
verb-
verbum onz.= woord
71
vero
maar, echter
72
Vit-
vita vr.= leven
73
abire
weggaan
74
arm
arma onz.= wapens
75
Bell-
bellum onz.= oorlog
76
col-
colere= bewerken, bewonen, vereren
77
deinde
daarna, vervolgens
78
ergo
dus
79
etiam
ook, zelfs
80
facil-
facilis= gemakkelijk
81
habe-
habere= hebben, houden, beschouwen als
82
host-
hostis m.= vijand
83
imperi-
imperium onz.= bevel, oppergezag, rijk
84
itaque
dus, dan ook
85
iur-
ius onz.= recht
86
leg-
lex vr.= wet
87
malle
liever willen
88
man-
manus vr.= hand, troep
89
milit-
miles m.= soldaat
90
mitt-
mittere= sturen, zenden
91
nos
wij, ons
92
nostr
noster= onze
93
pac-
pax vr.= vrede
94
patr-
pater m.= vader
95
part
patres m. mv.= senatoren, voorouders
96
pet-
petere= vragen, opzoeken, gaan naar
97
post
na, achter
98
quoque
ook
99
recipi-
recipere= terugnemen, ontvangen
100
semper
altijd
101
sicut
zoals
102
sub
onder, -aan
103
vir-
vir= man
104
art-
ars vr.= vaardigheid, kunst
105
at
maar, daarentegen
106
autem
maar/ NIKS
107
Deessse
ontbreken
108