Woordjes Flashcards
(57 cards)
1
Q
kijken
A
watch (to)
2
Q
uitzenden
A
broadcast (to)
3
Q
spelen
A
play (to)
4
Q
skimmen
A
skim (to)
5
Q
scannen
A
scan (to)
6
Q
vertellen
A
tell (to)
7
Q
luisteren
A
listen (to)
8
Q
verspreiden
A
spread (to)
9
Q
geloven
A
believe (to)
10
Q
aflevering
A
episode
11
Q
dialoog
A
dialogue
12
Q
documentaire
A
documentary
13
Q
iemand die urenlang op de bank tv ligt te kijken
A
couch potato
14
Q
komedie
A
comedy
15
Q
liedtekst
A
lyrics
16
Q
locatie
A
setting
17
Q
personage
A
character
18
Q
Rol
A
Role
19
Q
rolverdeling
A
cast
20
Q
script, tekst
A
script
21
Q
seizoen
A
season
22
Q
serie
A
series
23
Q
soapserie
A
soap opera
24
Q
verhaallijn
A
Plot
25
voorfilmpje, trailer
trailer
26
bewijs
evidence
27
broodjeaapverhaal
urban legend
28
gebeurtenis
event
29
kampvuur
campfire
30
legende
legend
31
mythe
myth
32
verhaal
story
33
dramatisch
dramatic
34
echt, waar
real, true
35
eng
scary
36
fantastisch
amazing
37
fascinerend
fascinating
38
gaaf
awesome
39
grappig
funny
40
interessant
interesting
41
mooi
beautiful
42
ongemakkelijk
uncomfortable
43
onrealistisch
unrealistic
44
realistisch
realistic
45
saai
boring
46
spannend
exciting
47
verslavend
addictive
48
voorzichtig
careful
49
vreemd
strange
50
zielig
sad
51
Dan
Then
52
Eerst
First
53
eerst, daarvoor
before
54
in de tussentijd
meanwhile
55
na, daarna
After
56
Ten slotte
finally
57
vervolgens, volgende
next
