woordjes DU -> Ne Flashcards
(48 cards)
1
Q
anziehen
A
aantrekken
2
Q
brauchen
A
nodig hebben
3
Q
empfehlen
A
aanbevelen
4
Q
die Ernährung
A
de voeding
5
Q
fast
A
bijna
6
Q
das Gefühl
A
het gevoel
7
Q
die Gesundheit
A
de gezondheid
8
Q
heutzutage
A
tegenwoordig
9
Q
der Körper
A
het lichaam
10
Q
das Nahrungsmittel
A
het voedingsmiddel
11
Q
die SüBigkeiten
A
de snoep, de zoetigheid
12
Q
der Zucker
A
de suiker
13
Q
achten auf
A
letten op
14
Q
der Einfluss
A
de invloed
15
Q
die Entwicklung
A
de ontwikkeling
16
Q
erreichen
A
bereiken
17
Q
immer
A
altijd
18
Q
das Jahrhundert
A
de eeuw
19
Q
die Nachricht
A
het bericht
20
Q
weinen
A
huilen
21
Q
wer
A
wie
22
Q
zeigen
A
laten zien
23
Q
die Zukunft
A
de toekomst
24
Q
zwar
A
weliswaar
25
anzünden
aansteken
26
benötigen
nodig hebben
27
der Brauch
het gebruik, de traditie
28
darüber hinaus
bovendien
29
denn
want
30
das Fenster
het raam
31
eine Freude machen
een plezier doen
32
irgendwann
ooit, op een gegeven moment
33
kapieren
begrijpen
34
eine Menge
heel veel
35
der Wettbewerb
de wedstrijd
36
das Zeichen
het teken
37
die Einladung
de uitnodiging
38
die Erlaubnis
de toestemming
39
der Feiertag
de feestdag
40
das Getränk
de drank
41
gleich
zo meteen
42
die Kerze
de kaars
43
der Ort
de plaats
44
schenken
cadeau geven
45
schicken
sturen
46
sobald
zodra
47
die Überraschung
de verrassing
48
die Weihnachtsferien
de kerstvakantie
