Words And Phrases Flashcards
(159 cards)
1
Q
A lot
A
Veel
2
Q
Various / different / Several
A
Verschillende
3
Q
About / of / with
A
Over
4
Q
Difficult
A
Moeilijke
5
Q
Question / ask / asking
A
Vargen
6
Q
Someone / somebody / anybody
A
Iemand
7
Q
Important
A
Belangrijk (e) / van belang
8
Q
Something
A
iets / wat / ergens
9
Q
Does
A
Doet
10
Q
Not enough / little /not many
A
Weinig
11
Q
Are doing / do / putting
A
Doen
12
Q
Every
A
Iedere
13
Q
A few
A
Paar
14
Q
Some
A
Wat / sommige
15
Q
Single
A
enkel
16
Q
All kinds of
A
Allerlei
17
Q
Enough
A
Genoeg
18
Q
Zoon
A
Son
19
Q
Brother
A
Broer (s) - sounds like “Brewers”…like the baseball team
20
Q
Friend
A
vriend
21
Q
Our
A
Ons
22
Q
Family
A
Gezin
23
Q
Uitstekend
A
Outstanding / excellent
24
Q
Hoe maakt u het?
A
How do you do?
25
For a bit
Even
26
May I introduce…to you
Mag ik even voorstellen? …
27
Party
Feest
28
Waar woon je?
Where do you live?
29
Waar kom je?
Where do you come from?
30
Waar kom jij vandaan
Where do you come from?
31
Vandaan
From
32
Dat is lang geleden
It’s been a long time
33
To think
Denk
34
Vlakbij
Near
35
My parents house is small
Het huis van mijn ouders is klein
36
Onze
Our
37
Hun
Their
38
Let
Please note
39
Krig
Gets/ getting / receives
40
Naast
Next to / beside / apart from
41
Tegen
Against
42
Zesde
Sixth
43
Te veel
Too much
44
Hoeveelheid
Amount, quantity, number
45
Neem
Take / taking / get
46
Tenzij
Unless
47
Nodig
Need, necessary
48
Regenen
To rain
49
Doos
Box
50
Zit
Zit
51
Dozen
Boxes
52
verandert
Changes
53
Geleden
Ago
54
Well
?
55
Vlakbij
Close by
56
Zeg
Say
57
Vandaan
From
58
Uit
From
59
Tellen
To count
60
Luisteren
To listen
61
Tot
To
62
Totdat
Until
63
I’m going home now
Ik ga nu naar huis
64
Zeg
Say
65
Waar
Where
66
Already
Al
67
Which
Welk
68
Weten
To know
69
Tussen
Between
70
Kreig
To get
71
Uw
Your
72
Bij
With / too / near
73
Aan
To / along / at Geef … aan. (give …. To)
74
Tijdens
During
75
Vanwege
Because of / due to
76
Achter
Behind
77
Zonder
Without
78
Voor
With
79
Tijdens
During
80
Enige
A few / some / only / any
81
Leuk
Nice
82
Langzam
Slow
83
Terwijl
While / as
84
Blijven
Stay/keep/remain
85
Bent u klaar om te bestellen?
Are you ready to order?
86
Before
Vordat
87
As soon as / once
Zodra
88
Leuke je te ontmoeten
Nice to meet you
89
Alleen
Alone, Only
90
Rechtdoor
Straight ahead
91
Ver weg
Far away
92
May I ask you something? (Formal)
Mag Ik u iets vragen?
93
Could you help me? (Formal)
Kunt u mij helpen?
94
I have lost my way, can you help me?
Ik ben de weg Kwijt, kunt u mij helpen?
95
I want to go to Utrecht, could you tell me how to get there?
Ik will naar de Utrecht, kunt u my vertellen hoe ik daar kom?
96
Could you perhaps help me?
Kunt u mij misschien helpen?
97
Al
Yet, Already, Already have been
98
Wordt
is getting/is/is becoming
99
zodra
as soon as / once
100
heel
really, very, all
101
come down a little
kom een beetje naar beneden
102
nog steeds
Yet/still
103
Ik hou heel veel van mijn vriend
I love my boyfriend very much
104
Vaak
often
105
Bijna
almost / nearly
106
Meestal
usually / generally
107
helemaal
completely / absolutely
108
weer
weather / again
109
meteen
immediately / right away
110
opeens
Suddenly
111
eindelijk
finally
112
put your hands over your head and touch your fingers
plaats je handen boven je hoofd en raak je vingers aan
113
stand here with your back to me
sta hier met je rug naar me toe
114
come down a little
kom een beetje naar beneden
115
vanavond
this evening
116
uitnodigen
to invite
117
vertrouw
trust
118
Die kreeg een tik van de molen!
He got a blow from the mill!
119
heerlijk
Delicious / lovely / delightful/ nice
120
Het smaakt net als een engeltje op mijn tong heeft gepist!
It tastes like an angel pissed on my tongue!
121
fietstocht
bike tour
122
kruistocht
crusade / long trek
123
voorbeeld
example
124
tuin
garden
125
beroepen
professions
126
als
if / when / like
127
I will go if you go
Ik ga als jij gaat
128
landgoed
Property / Estate
129
staan
stand / are
130
opeens
Suddenly
131
overal
Everywhere
132
eindelijk
finally
133
tenzij
unless
134
paars
Purple
135
gebruiken
to use
136
gebroken
broken
137
meestal
generally / usually
138
the symptoms will be up and down
de symptomen zullen op en neer gaan
139
eerlijk
honestly
140
ok please sit up
oké, ga alsjeblieft rechtop zitten
141
ugly
lelijk
142
143
Ok let me look
oke laat me kijken
144
Please sit up
ga alsjeblieft rechtop zitten
145
meteen
right away / immediately
146
opeens
suddenly
147
eindelijk
finally
148
vroege
Early
149
eerder
earlier
150
easy
Makkelijk
151
nergens
nowhere
152
enkel
single
153
u heeft niets nodig
You do not need anything
154
nooit
never
155
niet eens
not even / does not
156
Ok I will look into it
oke ik zal er naar kijken
157
I'l check the whole spine
Ik zal de hele wervelkolom controleren
158
Please bring your things with you.
neem alsjeblieft je spullen mee
159
I can understand better than speak
Ik begrijp beter dan ik spreek
