Zaken voor examen Flashcards
(61 cards)
Emergente eigenschap
Een nieuwe eigenschap op een hoger organisatieniveau die ontstaat door interactie van delen op een lager organisatieniveau. De onderdelen apart hebben de eigenschap niet.
Flagellen
Lange eiwitdraden die sommige bacteriën hebben om zich meer voort te bewegen
Kwantitatief
Het gaat om aantallen, kwestie van wegen of meten
Kwalitatief
Je onderzoekt iets zonder te wegen of meten.
Betrouwbaarheid
Zijn de resultaten hetzelfde als het nog een keer wordt uitgevoerd
Validiteit
Wordt er gemeten wat er gemeten moet worden
Zygote
Bevruchte eicel
Embryo
Na drie dagen heeft de zygote 16 cellen, dan is het een embryo
Foetus
Na 8 weken heeft het embryo alle organen en heet het een foetus
IVF
Eicel wordt in petrischaaltje met zaadcellen gedaan, na bevruchting teruggeplaatst in baarmoeder
ICSI
Zaadcel wordt geïnjecteerd in eicel, hierna gelijk aan IVF
NIPT
Foetaal DNA in bloed vd moeder onderzoeken
Haplotype
De combinatie waarin de allelen samen op één chromosoom voorkomen
Karyogram
Chromosomenportret
Karyotype
Een weergave van het aantal chromosomen in een kern, bijvoorbeeld 46,XY of 47,XX
Translocatie
Een verandering in het erfelijk materiaal, waarbij delen van twee chromosomen zijn uitgewisseld of waarbij een chromosoomdeel is verplaatst naar een ander chromosoom
Puntmutatie
Een verandering van 1 basenpaar in het DNA
Recombinatie
Het ontstaan van nieuwe combinaties van allelen bij de vorming van de geslachtscellen
Nature
De bijdrage van het genoom aan het fenotype van een individu
Nurture
De bijdrage van de opvoeding en de omgeving aan het fenotype van een individu
Epigenetische code
Het uit- en aanschakelen van genen op het DNA door bijvoorbeeld DNA-methylering
Binominale naamgeving
Naam bestaat uit 2 delen: eerst de geslachtsnaam, dan de soortaanduiding
Versnippering
Het opdelen van het leefgebied van een soort in kleine stukken
Ontsnippering
Het verbinden van versnipperde gebieden via tunnels of ecoducten