ziektebeelden Flashcards

1
Q

wat is een pneumonie

A

ontsteking van het parenchym
- 90% heeft een bacteriële oorzaak en 10% is viraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waar wordt onderscheid tussen gemaakt bij een pneumonie

A
  • community acquired pneumonia (CAP)
  • noscomiale pneumonie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is CAP

A
  • buiten het ziekenhuis opgelopen pneumonie
  • belangrijkste doodsoorzaak als gevolg van een infectieuze aandoening, met als mortaliteitspercentage van 14% en op de ICU 37%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat zijn de belangrijkste innate afweer tegen een pneumonie

A
  • hoestreflex
  • mucocillaire klaring
  • antimicrobiële eigenschappen van het mucosale oppervlak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

symptomen pneumonie

A
  • koorts
  • hoesten
  • kortademigheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is de belangrijkste verwekker van een pneumonie buiten het ziekenhuis

A

streptococcus pneumoniae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

s. pneumoniae pneumonie

A
  • acuut begin
  • thoracale pijn
  • (bloederig) sputum
  • koude rillingen
  • 40% van alle CAP’s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

typische bacteriële verwekkers van een acute symptomatische pneumonie

A
  • haemophilus influenza
  • moraxella catarrhalis
  • s. aureus
  • s. pneunmoniae
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

h. influenza pneumonie

A
  • mild beloop
  • groenig sputum
  • co-morbiditeit zoals COPD
  • minder hoge koorts
  • 10% van alle cap’s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

m. catarrhalis pneumonie

A
  • mild beloop
  • groenig sputum
  • co-morbiditeit zoals COPD
  • minder hoge koorts
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

s. aureus pneumonie

A
  • acuut
  • thoracale pijn
  • bloederig sputum
  • koude rillingen
  • vaak na griep (influenza)
  • 5% van alle cap’s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe kan onderscheidt tussen typische en atypische verwekkers van een pneumonie worden gemaakt

A

gramkleuring: typische verwekkers kleuren goed volgens gram, terwijl atypische verwekkers niet of moeizaam kleuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

atypische verwekkers van een pneumonie

A
  • mycoplasma pneumoniae
  • legionella
  • chlamydia pneumoniae
  • coxiella burnetti
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

mycoplasma pneumoniae

A
  • griepachtig beeld
  • hoofdpijn
  • spierpijn
  • niet erg ziek
  • jonge mensen (<45)
  • zonder comorbiditeit
  • 8% van alle CAP’s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

legionella pneumonie

A
  • acuut
  • thoracale pijn
  • bloederig sputum
  • koude rillingen
  • vaak in oude hotels in warme landen en in sauna’s en zwembaden
  • 5% van alle cap’s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

chlamydia pneumonie

A
  • griepachtig beeld
  • hoofdpijn
  • spierpijn
  • niet erg ziek
  • jonge mensen (<45)
  • zonder comorbiditeit
  • 1% van alle CAP’s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is coxiella burnetti

A

q-koorts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat zijn de auscultatoire afwijkingen die je hoort bij pneumonie

A
  • crepitaties
  • verscherpt ademgeruis
  • gedempte percussie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

hoe wordt de diagnose pneumonie gesteld

A
  • ziek-zijn
  • benauwdheid
  • tachypneu
  • koorts
  • auscultatoire afwijkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat is de gouden standaard bij de diagnosticering van een pneumonie

A

afwijkingen op de thorax-foto-> je ziet dan witte consolidaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat is aanvullend onderzoek bij pneumonie

A
  • sputumonderzoek (cytogram en kweek)
  • laboratoriumonderzoek (leukocyten + differentiatie, CRP, leverenzymen, nierfunctie)
  • arteriële bloedgasanalyse
  • ECG
  • legionella/pneumococcen urine antigeen sneltest
  • bloedkweken (bij 10% positief)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat is Optioneel aanvullend onderzoek bij pneumonie

A
  • serologie (mycoplasma (niet te kweken), chlamydia, legionella, viraal)
  • pleurapunctie bij pleuravocht,
  • bronchoscopie
  • CT-scan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

hoe wordt de kwaliteit van sputum beoordeeld

A

verhouding tussen plaveiselcellen en leukocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat is de verhouding tussen plaveiselcellen en leukocyten bij goed sputum

A

<1:2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

hoe kunnen virale verwekkers van LWI worden aangetoond

A

PCR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wat wordt er met de CURB-65 score bepaald

A

of de patiënt thuis kan worden behandeld of moet worden opgenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

hoe werkt de score bij CURB-65

A

voor elk onderdeel krijgt de patient 1 punt.
- score van 0-1 kan de patiënt thuis worden behandeld
- bij een score van 2 kan een ziekenhuisopname overwogen worden
- bij een score van 3 of hoger moet de patiënt worden opgenomen, eventueel op de ICU

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

waaruit bestaat de CURB-65 score

A
  • confusion
  • ureum > 7 mmol/L
  • respiratory rate > 38/min
  • bloodpressure -> systolische bloeddruk < 90 mmHg of diastolische bloeddruk <60 mmHg
  • leeftijd 65+
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

welk antibiotica is 1e keus bij een milde CAP (curb-score 0-1)

A

amoxicilline en bij overgevoeligheid van amoxicilline kan gekozen worden voor doxycycline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

wat is de 1e keus AB bij streptokokken pneumonie

A

amoxicilline po of benzylpenicilline IV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

waarvan is de soort AB die je geef afhankelijk van bij een pneumonie

A

de soort verwekker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

welk AB geef je bij severe CAP (CURB-score 3-5)

A

cefalosporine bij normale opname binnen 4 uur toegediend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

hartfalen treedt op als gevolg waarvan?

A

cardiale dysfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

wat zijn de parameters voor cardiale dysfunctie

A
  • ejectiefractie
  • de mate van diastolische dysfunctie
  • vullingsdrukken
  • cardiac output

hierbij is beoordeling m.b.v. echo belangrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

oorzaken cardiale dysfunctie

A
  • primair hartspierprobleem (myocardinfarct, cardiomyopathie)
  • overbelasting van het hart (druk- of volumebelasting, ritmestoornis)
  • instroombelemmering (AV-klepstenose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

5 jaarsoverleving na diagnosestelling bij hartfalen

A

50-60%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

belangrijke risicofactor hartfalen

A

cardiaal belast voorgeschiedenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

symptomen hartfalen

A
  • vermoeidheid
  • dyspnoe
  • orthopnoe
  • verminderde inspanningstolerantie
  • hartkloppingen
  • nachtelijk hoesten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

welke klinische tekenen vertoond iemand met hartfalen

A
  • tachycardie
  • crepitaties
  • oedeem
  • ascites
  • verhoogd centraal veneuze druk
  • hepatomegalie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

AO bij hartfalen

A
  • ECG -> is afwijkend
  • echo
  • laboratoriumonderzoek
  • x-thorax
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

wat maakt een normaal ECG de kans op hartfalen

A

< 2%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

wat laat een ECG bij hartfalen zien

A

eventuele ritmestoornissen, eerder doorgemaakt infarct, linkerventrikelhypertrofie, ischemie (bij een ST-verandering) of geleidingsstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

wat wordt op de echo beoordeeld bij hartfalen

A

de hartkleppen en hartspier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

wat wordt op de x-thorax beoordeeld bij hartfalen

A
  • vorm van het hart
  • aanwezigheid van kalk
  • longvaten (en longoedeem)
  • pleuravocht
  • longinfiltraten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

wat is de cardiothoraxratio

A

verhouding tussen de horizontale afmeting van het hart, ten opzicht van de gehele thorax. is afwijkend als deze > 0,5 is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

wat is de cardiothoraxratio

A

verhouding tussen de horizontale afmeting van het hart, ten opzicht van de gehele thorax. is afwijkend als deze > 0,5 is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

wat wordt er bij bloedonderzoek gemeten bij hartfalen

A
  • HB, leukocyten, elektrolyten natrium en kalium, nierfunctie, leverfunctie, glucosespiergel en natriuretische peptiden (NT-proBNP)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

wanneer wordt NT-proBNP in het hart vrijgegeven

A

als er sprake is van ontsteking, hypoxie of erge rek (door hypertrofie of dysfunctie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

wanneer is hartfalen uitgesloten

A

patiënten met acute klachten en normale hoeveelheid natriuretisch peptide in het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

aan de hand waarvan wordt de ernst van hartfalen ingeschat

A

NYHA-classificatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

NYHA-classificatie bij hartfalen

A
  • NYHA-klasse I: Patiënt heeft geen beperkingen,
  • NYHA-klasse II: Patiënt heeft milde klachten bij normale inspanning,
  • NYHA-klasse III: Patiënt heeft klachten bij geringe inspanning,
  • NYHA-klasse IV: Patiënt heeft klachten in rust
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

wat is COPD

A
  • obstructivge longziekte -> toename van weerstand van de airflow door partiële of totale obstructie van de longwegen
  • niet reversibel
  • veroorzaakt door abnormale ontstekingsreactie van de longen door geïnhaleerde schadelijke deeltje of gassen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

waar is COPD de verzamelnaam voor

A

chronische bronchitis en emfyseem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

bij wie komt copd vaker voor

A

mannen en bij oudere mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

door wat wordt COPD gekenmerkt

A

door een chronisch inflammatior proces gelokaliseerd in zowel de perifere als centrale luchtwegen, de bloedvaten en het longparenchym zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

van welke processen is bij COPD vaak sprake van

A

irreversibele bronchusobstructie, hyperinflatie, hypersecretie van mucus en stoornissen in de gaswisseling en pulmonale hypertensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

wat is emfyseem

A

dilatatie van luchtruimten distaal van de terminale bronchiolus door destructie van de alveolaire septa, zonder belangrijke fibrose.
- irreversibel
- destructie ontstaat door een disbalans in het protease-antiprotease systeem, productie van zuurstof radicalen of voortdurende chronische ontsteking met weefsel schade
- kan centriacinair, panacinair,paraseptaal of irregular zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

welk beeld geeft emfyseem

A

pink puffer: magere patiënten die in het gelaat wat rood zijn en sterk voorovergebogen zitten, accesoire ademhalingsspieren gebruiken en met getuite lippen ademen om zo de inthrathoracale druk te verhogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

wat is chronische bronchitis

A

luchtwegvernauwing wat tot stand komt door hypersecretie van slijm met mucostase in de bronchiën, hyperplasie van bronchiaal klierweefsel, toename van slijmbekercellen (ten koste van trilhaarcellen), squameuze metaplasie, ontsteking en fibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

welk beeld geeft chronische bronchitis

A

blue boater: wat dikkere cyanotische patient, met uitgezette longen en een verhoogd RV, dynamische hyperinflatie kan optreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

symptomen COPD

A
  • progressief
  • kortademigheid
  • piepende ademhaling
  • (productieve) hoest die voornamelijk in de ochtend na het opstaan het ergst is
  • afvallen
  • krachtverlies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

wat zie je bij LO bij COPD

A
  • ton thorax
  • percussie is normaal tot hypersonoor
  • zacht ademgeruis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

risicofactoren COPD

A
  • roken
  • hoge leeftijd
  • mannelijk geslacht
  • werken in stoffige omgeving
  • alfa-1 antitrypsine deficiëntie
  • lagere sociaal economische status
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

op basis van welke criteria wordt de diagnose COPD gesteld

A
  • progressieve hoest, sputum, piepende ademhaling en dyspnoe
  • positieve rookgeschiedenis
  • luchwegobstructie (spirometrie)
  • exclusie andere oorzaak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

wat is gold 1 en wat is gold 4

A

GOLD I is lichte COPD (FEV1 > 80% van voorspelde waarde) en GOLD IV zeer ernstige ziekte (FEV1 <30% van voorspelde waarde), zodanig dat het levensbedreigend is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

is de inademing of uitademing afwijkend bij COPD

A

uitademing -> is vaak sprake van een verlengd expirium waarbij niet helemaal kan worden leeggeblazen tot op een fysiologisch RV (wat leidt tot dynamische hyperinflatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

wat is te zien op despirometrie bij COPD

A

kerktorenachtige fenomeen door collaps van de luchtwegen t.g.v. emfyseem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

wanneer is er sprake van een obstructieve stoornis

A

Als de tiffeneau (FEV1/FVC) index onder de 70% van de predicted value zit of onder 1.64 SD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

wat zijn de bevindingen van de longfunctietesten bij COPD

A

normaal/verhoogd TLC, verlaagd FEV1, verlaagd FEC1/FVC en verhoogde compliantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

welke schaal wordt gebruikt om de gezondheidstoestand van de patiënt te bepalen

A

mMrc dyspneu schaal -> . Bij graad 0 is de patiënt alleen kortademig bij zware inspanning en bij graad 4 kan de patiënt niet meer zelfstandig uit huis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

behandeling COPD

A

stoppen met roken
goede voeding
bronchodilatoren
inhalatiecorticosteroid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

via welke step up Principe werkt de behandeling van COPD

A
  1. SABA
  2. M3-receptor blokker
  3. LABA
  4. inhalatiecorticosteroïd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

welke bronchodilatoiren zijner

A
  • Beta-2 receptor agonisten: salbutamol (SABA), terbutaline (SABA), salmeterol (LABA), formoterol (LABA)
  • M3-receptor blokkers: ipratropium, tiotroprium
  • Fosfodiësteraseremmers: theofiline (alleen geven indien andere medicatie niet helpt)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

welke inhalatiecorticosteroiden zijn er

A

beclometasondiproprionaat, budesonide, ciclesonide, fluticason

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

waarbij moet je op bedacht zijn bij COPD

A

exacerbaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

het oplopen van welke ziektes verhoogd bij COPD

A
  • longcarcinoom
  • myocardinfarct
    -perifeer arterieel vastlijmden
  • diabetes mellitus
  • nierfunctiestoornissen
  • depressie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

hoezo kan een rechtdecompensatie van het hart ontstaan bij COPD

A

bij pulmonale hypertensie dien het rechterharthelft tegen een hogere bloeddruk in te pompen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

RF longcarcinoom

A
  • genetisch
  • roken
  • asbestblootstelling
  • chemische stoffen zoals radon, arseen en nikkel
  • longziekten in VG
  • bestraling
  • positieve familieanamnese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

symptomen longcarcinoom

A

hoesten met sputum
afvallen
dyspnoe
algemeen malaise
benauwdheid door groeiende tumoren die op de luchtwegen duwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

wat kan wijzen op metastase bij longcarcinoom

A

hypercalciemie en verhoogde leverenzymwaarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

wat wordt gebruikt als diagnosticum bij longcarcinoom

A

CT-scan en bronechoscopie met bAL voor centrale tumoren of biopt en transthoracale punctie bij perifere tumoren en mutatieonderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

waarvoor kan een x-thorax worden gebruikt bij longcarcinoom

A

patient met een lage verdenking uit te sluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

welke mutatie heeft een adenocarcinoom

A

egfr-mutatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

welke mutatie heeft een adenocarcinoom

A

egfr-mutatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

wat wordt standaard gemaakt als een patiënt met longcarcinoom het curatieve traject in gaat

A
  • pet-ct -> worden metastasen gevonden en beoordeling mediastinum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

behandeling longcarcinoom

A

chirurgische resectie, bestraling en chemotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

wat is de 5-jaars overleving van longcarcinoom

A

15%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

klachten acute rhinosinusitis

A

rhinorroe
verstopte neus
pijn of druk in aangezicht
verminderde reuk
(nachtelijk) hoesten
niezen
algehele malaise
hoofdpijn
frontale pijn bij bukken en/of kiespijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

wanneer diagnose acute rhinosinusitis

A

rhinorroe of verstopte neus + 1 ander symptoom van neus of bijholten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

bij wie komt acute rhinosinusitis vaker voor

A

bij vrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

oorzaak acute rhinosinusitis

A

meestal virale ontsteking van de nasale mucosa
1/3 heeft een bacteriële oorzaak, meestal s. pneumonie en h. influenza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

behandeling

A

self limiting
bij mensen met verhoogde kans op complicatie een AB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

wat is een meningitis

A

ontsteking van de hersenvliezen (dura mater, tunica arachnoidea en de piamater)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

door wat wordt een acute bacteriële meningitis veroorzaakt

A

s. pneumonie, n. meningitis of h. influenza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

wat is vaak de oorzaak bij een acute virale meningitis

A

enterovirussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

wat is een aseptische meningitis

A

in de liquor worden geen bacteriën gevonden maar wel lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

waar moet een arts naar vragen bij een meningitis

A
  • vaccinatiestatus
  • eerdere infectie in het KNO-gebied
  • mensen met klachten in de omgeving van de patiënt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

symptomen meningitis

A
  • koorts
  • nekstijfheid
  • hoofdpijn
  • misselijkheid
  • braken
  • eventueel verminderd bewustzijn en verminderde aansprakelijkheid
  • fotofobie
  • rode huiduitslag die niet verdwijnt bij druk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

wat kan worden gevonden in LO bij meningitis als de ontsteking zich uitbreid tot een meningokokkensepsis

A

petechien en purpura

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

AO meningitis

A
  • infectieparameters
  • bloedkweek
  • gouden standaard: lumbaalpunctie (bij verminderd bewustzijn eerst radiologisch onderzoek)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

welke belangrijke de analyse van de liquor bij meningitis

A
  • totaal eiwit: verhoogd bij bacteriële infectie
  • glucosegehalte: verlaagd bij bacteriële infectie
  • lymfocyten: met name neutrofiele granulocytes verhoogd bij bacteriële infectie
  • micro-organismen
  • bacteriën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

op basis waarvan mag je nooit een meningitis uitsluiten

A

gramkleuring (weinig sensitief maar zeer specifiek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

behandeling meningitis

A

abcde bewaking en zo spoedig mogelijk ab toedienen (gelijk empirisch behandelen)
- gehooronderzoek meningitis kan namelijk leiden tot blijvende gehoorschade door ossificiatie van de gehoorbeentjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

wat is encefalitis

A

ontsteking van het hersenvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

door wat wordt een virale encefalitis bij gezonde personen vaak veroorzaakt

A

herpes simplex virus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

door wat wordt een subacute encefalitis veroorzaakt

A

enterovirussen en in zeldzame gevallen m. tuberculoos, t. gondii en c. neoformant (immuundeficientie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

symptomen encefalitis

A
  • koorts
  • hoofdpijn
  • braken
  • onrust
  • hallucinaties
  • bewustzijnsdaling
  • gegeneraliseerde of partieel insulten
  • spraakstoornis
  • gedragsverandering
  • amnesie
  • cognitieve dysfunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

AO encefalitis

A

bloed en liquoronderzoek
bij HSV of enterovirus : PCR op liquoronderzoek
bij enterovirussen kan ook PCR op de fecesof een keelwat worden gedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

behandeling encefalitis

A
  • ABCDE bewaking
  • toedienen van acyclovir (Tegen HSV) en AB totdat jeukt versmallen op basis van je kweken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

wat is artritis temporalis

A

vasculitis van de grootte vaten waarbij vooral de a. carotits en de vertakkingen aangedaan zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

hoe werkt een vasculitis van de grote vaten

A

komt er een ontstekingsreactie van de tunica adventitia op gang na presentatie van antigenen door de geactiveerde dendritische cellen aan lymfocyten. De dendritische cellen liggen al in de adventitia (en zijn dus niet gemigreerd naar de lymfeklier) en de lymfocyten worden aangevoerd door de vasa vasorum. Uiteindelijk ontstaat er een ontsteking door de hele bloedvatwand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

welke soort mensen krijgen vooral arteritis temporalis

A
  • ouder dan 50 jaar
  • vaker vrouwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

complicaties arteritis temporalis

A
  • blindheid
  • heftige bonzende hoofdpijn aan een of beide kanten
  • gevoelige hoofdhuid bij de slaap
  • pijn in kaken tijdens kauwen
  • minder goed zien
  • dubbelzien
  • wazig zien
  • vlekjes voorde ogen
  • vermoeidheid
  • gewichtsverlies
  • stijfheid
  • koorts
  • nachtelijk zweten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

wat zijn de 5 criteria voor de diagnose arteritis temporalis

A
  • leeftijd > 50
  • nieuwe hoofdpijn
  • pijn en of verminderde pulsatie van a. temporalis
  • bse > 50mm
  • biopt met vasculitis -> bij duidelijk klinisch beeld wordt dit vaak niet afgenomen en meteen gestart met behandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

behandeling arteritis temporalis

A
  • hoge dosis glucocorticoiden gedurende 1-2 weken om verergering van schade aan de ogen te voorkomen -> daarna verlagen die tussen de 1 en meerdere jaren kan duren om recidieven te voorkomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

wat veroorzaakt RSV

A

luchtweginfecties, voornamelijk bij zuigelingen Onder 2 jaar (grootste risico ook bij kinderen met verzwakt immuunsysteem) en jonge kinderen
- herst- en wintermaanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

symptomen RSV

A
  • droge hoest die later productief kan worden met slijm
  • verstopte neus
  • snelle ademhaling
  • intrekking van de borstkast, neusvleugelen en kortademigheid
  • licht tot matige koorts mogelijk
  • kan ook lusteloos, prikkelbaar en minder actief zijn dan normaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

wat vraag je bij de anamnese bij RSV

A
  • leeftijd
  • duur en progressie van de symptomen
  • blootstelling aan andere personen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

hoe wordt de diagnose RSV gesteld

A

klinische presentatie en het fysieke onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
120
Q

behandeling RSV

A
  • ondersteundend, gericht op het verlichten van symptomen en handhaven van de vochtbalans en voeding van het kind
  • monitoren van de ademhaling
  • indien nodig medische interventie bij ernstige ademhalingsmoeilijkheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
121
Q

wat is rinitis

A

ontsteking van het neusslijmvlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
122
Q

symptomen rinitis

A
  • verstopte neus
  • niezen
  • jeuk
  • loopneus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
123
Q

door welke diverse factoren wordt rinitis beïnvloed

A
  • genetische aanleg
  • allergieën
  • omgevingsinvloeden
  • treft mensen van alle leeftijden en heeft verschillende vormen ( kan zowel acuut als chronisch zijn)
  • kan seizoensgebonden of het hele jaar door aanwezig zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
124
Q

prevalentie allergische rhinitis

A

12 per 1000 patiënten per jaar
- komt voornamelijk voor tussen 5 en 45 jaar, met een piek tussen 19 en 24

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
125
Q

wat gebeurd er bij volwassenen met een allergische rhinitis

A

verminderen de klachten vaan in de loop der jaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
126
Q

wat kan allergische rhinitis zijn

A
  • incidenteel (bvb katten of honderallergie)
  • seizoensgebonden ( boompollen en grassenallergie)
  • chronisch (huiststofmijtallergie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
127
Q

waar is allergische rhinitis vaak onderdeel van en hoe kan het voorkomen

A
  • atopisch syndroom
  • familiair
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
128
Q

wat speelt bij allergische rhinitis een rol

A

IgE gemedieerde allergie voor inhalatieallergenen. door contact met het allergeen ontstaat een migratie van mestcellen, waarna er een degranulatie plaatsvindt en histamine vrijkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
129
Q

wat is het directe effect van histamine

A
  • vaatbed: oedeemvorming met als gevolg neusverstopping
  • niesreflex en stimulatie van klieren, waardoor rhinorroe optreedt (waterig of slijmerig)
  • jeuk in de neus of ogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
130
Q

diagnose allergische rhinitis

A
  • anamnese is vaak genoeg: symptomen goed uitvragen en vragen naar omstandigheden waardoor de klachten ontstaan of verergeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
131
Q

AO allergische rhinitis

A
  • bloedonderzoek op inhalatieallergenen (onbekende oorzaak)
  • IgE laten bepalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
132
Q

wat geef je bij incidentele klachten bij allergische rhinitis

A

zo nodig lokaal of oraal antihistaminicum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
133
Q

wat geef je bij milde klachten bij allergische rhinitis

A

corticosteroidneusspray of antihistaminicum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
134
Q

wat geef je bij persisterend en matige tot ernstige klachten bij allergische rhinitis

A

corticosteroidneusspraay

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
135
Q

wat geef je bij allergische rhinitis bij zwangerschap of lactatie

A

neusspray met fluticason, beclometason of budesonide of oraal cetirizine of loratadine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
136
Q

niet-allergische rhinitis

A

lijkt qua ziektebeloop op een allergische rhinitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
137
Q

oorzaken niet-allergische rhinitis

A
  • idiopathisch
  • medicamenteus, lokale decongestica spelen hierbij vaak een rol of acetylsalicylzuur, NSAID, ACE-remmer of beta-blokker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
138
Q

diagnostiek niet-allergische rhinitis

A
  • anamnese leidend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
139
Q

behandeling niet-allergische rhinitis

A

stoppen van het veroorzakend geneesmiddel
bij idiopatisch: azelastineneusspray

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
140
Q

wat zijn alarmsymptomen bij hoesten

A
  • Intrekkingen thorax/gebruik hulpademhalingsspieren
  • Tachypneu
  • Hemoptoë
  • Pijn vastzittend aan de ademhaling
  • Cyanose en tachycardie (HF > 100 bpm)
  • Traag herstel exacerbatie COPD
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
141
Q

symptomen BWI

A
  • acute benauwdheid gepaard met het opgeven van sputum
  • koorts
  • algemene griepverschijnselen
  • inspiratoir optredende stridor door blokkering van de hogere luchtwegen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
142
Q

BWI

A
  • meestal viraal, maar bacterieel kan ook
  • diagnostiek: anamnese en LO
  • behandeling: afwachtend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
143
Q

wat is de meest voorkomende uiting van LWI

A

acute bronchitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
144
Q

symptomen acute bronchitis

A
  • hoesten < 3 weken
  • slijm opgeven
  • kortademigheid
  • koorts
  • thoracale pijn
  • algehele malaise
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
145
Q

wat is het verschil tussen een pneumonie en acute bronchitis

A

pneumonie presenteert zich over het algemeen ernstiger en bij pneumonie zijn op de x-thorax vaak wel afwijkingen te zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
146
Q

wat hoor je bij auscultatie over de longen

A

rhonchi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
147
Q

oorzaak acute bronchitis

A
  • meestal viraal, minder bacterieel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
148
Q

incubatietijd van alle virale vormen van acute bronchitis

A

kort en klachten houden meestal minder dan 3 weken aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
149
Q

virale verwekkers van acute bronchitis

A
  • rhinovirus
  • RSV
  • (para)influenza -> in de winter
  • adenovirus
  • coxsackie -> zomermaanden
  • ECHO-virussen -> zomermaanden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
150
Q

hoe kan je virale verwekkers van een luchtweginfectie aantonen

A

PCR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
151
Q

kenmerken astma

A
  • begint vaak op kinderleeftijd -> met name allergische
  • volwassenen presenteren zich vaak met niet allergisch astma
  • chronische ontsteking van de mucosa met slijmvlieszwelling, slijmvorming en contractie van de bronchiën
  • reversibele luchtwegvernauwing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
152
Q

symptomen astma

A
  • herhaalde periodes van luchtwegvernauwing met piepende ademhaling
  • benauwd
  • kortademigheid
  • hoesten
  • vooral s’nachts of in de vroege ochtend
  • verhoogde prikkelbaarheid van luchtwegen voor allerlei prikkels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
153
Q

allergische astma

A
  • familiaire predispositie
  • heeft als kind vaak eczeem of hooikoorts gehad
  • uitlokkende factoren zijn gerelateerd aan de allergie of aan beroepsgebonden allergie
  • vaak IgE in het serum te vinden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
154
Q

niet-allergische astma

A
  • volwassen leeftijd vaak
  • niet familiaal
  • wordt bvb uitgelokt door rhinosinusitis, beroepsgerelateerde factoren, infectie, inspanning of farmaca
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
155
Q

wat kan de diagnose astma waarschijnlijker maken

A

reversibiliteitsmeting -> enkele uren voorafgand dient de medicatie gestaakt te worden, vervolgens spirometrie voor het geven van een bronchodilatator en daarna. Als de FEV1 minstens 12% is verbeterd na de bronchodilatator is er sprake van reversibiliteit van de longfunctie. Afwezigheid van reversibiliteit sluit astma niet uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
156
Q

behandeling astma

A
  1. kortwerkende beta-2-receptor agonist (salbutamol/terbutaline)
  2. inhalatiecorticosteroid (beclometason/budesonide)
  3. dosis inhalatiesteroid verhogen
  4. langwerkende beta-2 agonist, een m(3)-receptor antagonist (muscarine-3 receptoren (veroorzaakt bronchoconstrictie en mucussecretie) of theofylline (niet bij kinderen)
  5. oraal steroid, montelukast of omalizumab

-> juiste inhalatietechniek en therapietrouw zeker zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
157
Q

sarcoïdose

A

inflammatoire ziekte die gepaard gaat met een granulomateuze ontsteking zonder necrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
158
Q

incidentie sarcoïdose

A
  • hoger bij donkere mensen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
159
Q

uit welke cellen bestaat een granuloom

A

macrofagen, t- en b-lymfocyten en epitheloïde cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
160
Q

wat produceren granulomen

A

ACE en IL2R en ze activeren 25-hydroxy-vitamine D tot 1,25-dihydroxy-vitamine D, omdat ze het enzym 1-α-hydroxylase tot expressie brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
161
Q

waarmee gaat sarcoidose vaak gepaard

A

hypercalciurie (80%) en soms hypercalciemie (20%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
162
Q

welke organen zijn niet aangedaan bij sarcoidose en welke is bijna altijd betrokken

A
  • bijnieren niet
  • longen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
163
Q

waartoe leidt sarcoidose

A

fibrose van organen
bilhilaire lymfadenopathie
lymfopenie
aantal T-lymfocyten (met name CD4+) is verhoogd in de bal
- uveitis anterior
- lupus pernio
- erythema nodosum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
164
Q

syndroom van löfgren

A
  • vorm van sarcoïdose die 20-50% van de acute sarcoidose beslaat
  • wordt gekenmerkt door erythema nodosum, polyartritis en bilaterale hilaire lymfomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
165
Q

diagnose sarcoidose

A
  • klinische, radiologische en histologische bevindingen
    -> biopt en x-thorax
  • verhoogd ACE of IL2R is niet specifiek voor sarcoidose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
166
Q

behandeling sarcoidose

A

niet bij elke patiënt nodig
- indicaties voor behandeling zijn risico op orgaanschade (gelokaliseerd in hart, ogen en CZS), hypercacliemie en mortaliteit
- corticosteroiden, methotrexaat, azathioprine, tnf-blokkade en hydroxychloroquine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
167
Q

hoe ontstaat een diabetische voet

A
  • sensibele neuropathie -> voel je een trauma niet
  • autonome neuropathie -> huid droog en minder doorbloeding -> scheurtjes in de huis die een broeihaard voor bacteriën vormen
  • motorische neuropathie -> zwakte van de voetspieren, met standsafwijkingen en coordinatiestoornissen -> drukpunten met eeltvorming dit kan leiden tot kleine bloedingen -> hallux valgus, hamertenen, klauwtenen, uitstekende caput metatarsalia en ingezakt voetarcus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
168
Q

DM type 1

A

auto-immuunziekte door destructie van de beta cellen van de pancreas
- gevaar op ketoacidose doordat er sprake is van een absolute insuline deficientie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
169
Q

behandeling DM1

A

insuline spuiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
170
Q

welke leeftijd begint DM1 vaak

A

voor het 30-35e levensjaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
171
Q

complicatis DM1

A
  • diabetische retinopathie
  • diabetische nefropathie: eerst microalbuminurie, GFR loop pas laat terug. 20-40% komt aan de nierdialyse t.g.v. een terminale nierinsufficientie
  • diabetische neuropathie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
172
Q

wat kun je doen om stenosering in de vaten van de benen te ontdekken

A

arm-enkel index

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
173
Q

wat is een longembolie

A

een occluderende trombose in een of meerdere pulmonale arterieen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
174
Q

risicofactoren longembolie

A

trias van virchow:
- stase van bloed: vliegen of immobiliteit
- verhoogde stollingsneiging
- beschadiging van de vaatwand

maligniteit, gebruik van anticonceptiepil, stollingsstoornissen, zwangerschap, overgewicht en roken

positieve familieanamnese en voorgeschiedenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
175
Q

wat is er bij een longembolie

A

verlaagde pO2 en verhoogd pCo2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
176
Q

symptomen longembolie

A
  • kortademigheid
  • POB die gebonden is aan ademhaling
  • hemoptoë
  • asymptomatisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
177
Q

afwijkende dingen bij LO bij longembolie

A
  • tachypneu
  • verlaagde saturatie
  • koorts
  • soms pleurawrijven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
178
Q

diagnose longembolie wells-criteria

A

Klinische tekenen DVT (3,0 punten), alternatieve diagnose onwaarschijnlijk (3,0 punten), HF >100/min (1,5 punt), immobilisatie/recente chirurgie (1,5 punt), eerdere longembolie of DVT (1,5 punt), hemoptoë (1,5 punt), maligniteit (1,5 punt).
Bij een Wells-score van >4 wordt direct een spiraal-CT gemaakt. Bij een score <4 wordt eerst de D-dimeer bepaald. Is de D-dimeer >0,5mg/L, dan wordt alsnog overgegaan tot een spiraal-CT. Is de D-dimeer <0,5mg/L, dan is de diagnose longembolie zeer onwaarschijnlijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
179
Q

diagnose longembolie yearsbeslisregel

A

De YEARS-beslisregel kijk of er sprake is van klinische tekenen van een DVT, hemoptoë of een LE als meest waarschijnlijke diagnose. Bij aanwezigheid van één van deze tekenen wordt een spiraal-CT gemaakt bij een D-dimeer >0,5mg/L, in afwezigheid van deze tekenen wordt pas een spiraal-CT gemaakt bij een D-dimeer >1mg/L.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
180
Q

behandeling longembolie

A

i.v. trombolytica en LMWH
op de lange termijn coumarinederivaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
181
Q

normaalwaarde heb

A

normaal voor vrouwen is 7,5-9,5 en voor mannen is 8,5-10,5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
182
Q

normaal waarde MCV

A

tussen 80 en 100

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
183
Q

oorzaken anemie

A
  • microcytaire anemie: ijzergebrek en thalassemie
  • macrocytaire anemie: B12-deficientie of foliumzuurdeficientie
  • normocytair anemie: acute bloeding, asplastische anemie of nierfalen

afwijkend eetpatroon, recent bloedverlies, potentieel opnameprobleem of medicatiegebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
184
Q

symptomen anemie

A
  • moeheid
  • kortademigheid bij inspanning
  • snelle hartslag
  • gevoel van zwakte
  • bleke slijmvliezen

bij ernstige anemie ook: duizeligheid, hartkloppingen of oorsuizen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
185
Q

diagnostiek anemie

A

Hb, MCV, ferritine, foliumzuur, B12, reticulocyten en LDH in het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
186
Q

behandeling anemie

A
  • aanvullen tekorten
  • aanpakken van onderliggend probleem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
187
Q

symptomen stabiele AP

A
  • drukkende pijn bij inspanning, emoties, na een zware maaltijd of bij kou
  • in rust verdwijnt de pijn
  • pijn kan uitstralen naar armen, hals, rug, kaak en soms epigastrium (referred pain)
  • misselijkehid
  • duizeligheid
  • dyspnoe
  • zweten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
188
Q

diagnostiek stabiele AP

A
  • anamnese en inspannings-ECG (ST-depressie door myocardischemie)

geen st-elevatie of verhoogde troponine 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
189
Q

behandeling stabiele AP

A

leefstijladviezen
medicatie : symptomatisch (betablokkers, calciumantagonisten, nitraten en trombocytenaggregatieremmers) en preventief (statines en ACE remmers)

als medicaties niet goed genoeg werkt: PCI of coronaire arteriele bypass graft operatie bij ernstig drievatslijden, hoofdstam laesie of hoge LAD laesie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
190
Q

wat is pericarditis

A

onsteking van het hartzakje door een virale of bacteriele infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
191
Q

oorzaak pericarditis

A

vooral viraal: influenza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
192
Q

symptomen pericarditis

A
  • kortademigheid
  • POB, uitstralend naar de nek, minder erg bij vooroverbuigen en erger bij diep zuchten
  • koorts
  • enkeloedeem
  • lage bloeddruk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
193
Q

wat zie je bij AO

A

pericardwrijven en vocht in het hartzakje bij een echo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
194
Q

behandeling pericarditis

A

geen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
195
Q

gastro oesofagale reflux

A
  • 30% verklaring van patient met niet-cardiale pijn op de borst
  • pathologisch toegenomen reflux waardoor een onsteking ontstaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
196
Q

oorzaken gastro oesofagale reflux

A
  • dysfunctie van de onderste oesphagussphincter
  • verhoogde maagzuurproductie
  • alcoholgebruik: verminderde werking van LES
  • hernia diafragmatica
  • overgewicht: hogere druk in de buik -> maaginhoud wordt omhoog geduwd
  • roken: verminderde functie LES
  • medicatie zoals NSAID’s die de maagzuurproductie verhogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
197
Q

incidentie gastro oesofagale reflux

A

iets vaker bij vrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
198
Q

symptomen gastro oesofagale reflux

A
  • retrosternaal zuurbranden
  • oprispingen die vooral optreden bij liggen of bukken
  • heesheid
  • (prikkel) hoest
  • meeste patienten hebben geen last van opstijgend zuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
199
Q

diagnostiek gastro oesofagale reflux

A

endoscopie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
200
Q

wat treedt bij 10% op van de mensen met gastro oesofagale reflux

A

barrett’s oesophagus -> metaplasie (vervaving slokdarmepitheel door maagepitheel en dit kan leiden tot een oesophaguscarcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
201
Q

behandeling gastro oesofagale reflux

A

protonenpompremmers zoals omeprazol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
202
Q

oorzaak stabiele angina pectoris

A

Atherosclerotische plaque in de coronaire vaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
203
Q

hoe ontstaat atriumfibrilleren

A

door ongeorganiseerde elektrische activiteit van de atrie, met een irregulaire ventriculaire respons. hierdoor ontstaat een volledig onregelmatig en meestal versneld ritme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
204
Q

oorzaak atriumfibrilleren

A

50-80%: hartklepafwijkingen, hartfalen, hypertensie, DM, coronairlijden of hyperthyreoidie

ook: drugs, koffie medicatie en stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
205
Q

incidentie atriumfibrilleren

A
  • vaker bij ouderen
  • vaker bij mannen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
206
Q

ECG atriumfibrilleren

A

geen p-toppen en totaal geen logica meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
207
Q

gevolgen atriumfibrilleren

A

longembolie, hartinfarct of herseninfarct. er blijft namelijk bloed achter in het hartoortje en nadat de ritmestoornis voorbij is staat het bloed daar stil en stolt het

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
208
Q

behandeling atriumfibrilleren

A
  • cardioversie
  • gezonde levensstijl
  • medicatie: betablokkers (om recidiefkans te verlagen) en antistolling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
209
Q

welke ritmestoornissen kunnen ook hartafwijkingen veroorzaken

A

AVRT en AVNRT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
210
Q

symtomen hyperthyroidie

A
  • gewichtsverlies
  • warmte intolerantie
  • tremor
  • hartkloppingen
  • atriumfibrilleren
  • angst
  • diarree
  • dyspnoe
  • struma
  • exophtalmopathie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
211
Q

oorzaken hyperthyroidie

A
  • de ziekte van graves
  • toxisch adenoom
  • multinodulair struma
  • thyreoiditis
  • jodium-geinduceerd
  • exogene oorzaak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
212
Q

wat zie je bij bloedonderzoek bij hyperthyroidie

A

verhoogd fT4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
213
Q

ziekte van graves

A
  • anti TSH-receptor
  • verlaagde TSH
  • verhoogde fT4
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
214
Q

wat is er bij een thyroiditis

A

verhoogd crp en hogere bezinking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
215
Q

behandeling hyperthyroidie

A
  • thyreostatica -> remmen TPO
    je hebt strumazol (thiamazol) en PTU
    bij resistentie: therapie met radioactief jodium of chirurgie
    symptoombestrijding: beta-blokkers en kaliumjodide
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
216
Q

behandeling thyroiditis

A

niet verdwijnt uit zichzelf n een paar weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
217
Q

verschil thyroiditis en ziekte van graves bij diagnostiek

A

bij thyroiditis is er op de I-scintigrafie geen opname te zien vanwege de verhoogde productie van schildklierhormoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
218
Q

angstoornis

A
  • vaker bij vrouwen
  • gekenmerkt door terugkerende, vaak onvoorspelbare aanvallen van heftige angst
  • symptomen: hartkloppingen, versnelde ademhaling, toename van transpiratie, beven, duizelig, misselijk, braken en diarree
  • duren enkele minuten en bereiken snel hun hoogtepunt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
219
Q

welke middelen kunnen hartkloppingen geven en een gejaagd gevoel

A
  • alcohol
  • cafeine
  • nicotine
  • cocaine
  • XTC
  • antidepressiva
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
220
Q

belangrijkste reden voor vitamine b12 deficientie bij percineuze anemie

A

tekort intrinsic factor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
221
Q

incidentie urolithiasis (nierstenen)

A
  • vaker bij mannen
  • piekincidentie tussen de 30-50 jaar
  • eenmaal nierstenen gehad, dan is er een grote kans op recidieven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
222
Q

belangrijkste risico factoren urolithiasis (nierstenen)

A
  • onvoldoende drinken
  • te veel dierlijke eiwitten eten
  • te veel voedingsmiddelen eten die rijk zijn aan oxalaat (thee en cola)
  • te veel keukenzout eten
  • infecties van bvb urinewegen of darmen
  • erfelijke aanlef voor nierstenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
223
Q

symptomen nierstenen

A
  • acute flankpijn
  • koliekpijn
  • bewegingsdrang
  • braken
  • misselijkheid
  • aanvallend karakter
  • kans op hematurie
  • vaker plassen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
224
Q

wanneer heb je de meeste pijn bij urolithiasis (nierstenen)

A

als de steen zich verplaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
225
Q

meestvoorkomende soort urolithiasis (nierstenen)

A
  • calciumstenen (80%)
226
Q

diagnostiek urolithiasis (nierstenen)

A

op basis van kliniek
bij twijfel of niet verbeteren van klachten kan radiologisch onderzoek worden ingezet

227
Q

behandeling urolithiasis (nierstenen)

A

genoeg blijven drinken en eten
- De meeste nierstenen passeren vanzelf de ureter zonder medisch ingrijpen. Therapieën voor nierstenen zijn: pijnstilling (vaak als eerste), Medical Expulsive Therapie (MET), chemolyse, Extracorporeal Shock Wave Lithotripsy (ESWL), ureterorenoscopie, percutane nefrolithotrypsie (PNL), chirurgisch verwijderen en bij heel extreme gevallen een nefrectomie.

228
Q

complicaties van nierstenen

A

UWI, urosepsis, dehydratie, nierfalen

229
Q

diverticulitis

A

ontsteking van divertikel van het colon. Het komt voor bij 10-25% van de patiënten met een diverticulose.
- iets meer bij vrouwen

230
Q

symptomen diverticulitis

A
  • aanhoudende scherpe pijn meestal in de linkeronderbuik
  • dyspeptische klachten
  • wisselende defecatie
  • misselijkheid
  • eventueel met braken en koorts
231
Q

wat is te voelen bij ernstige diverticulitis bij het LO

A

infiltraat in de linkeronderbuik

232
Q

wat wordt aangeraden bij diverticulitis

A
  • crp meten
  • checken op de aanwezigheid van voor alarmsignalen voor een complicaties als een ileus, peritonitis en sepsis door een darmwandperforatie
233
Q

diagnostiek diverticulitis

A

anamnese en lichamelijk onderzoek

234
Q

behandeling diverticulitis

A

gaat meestal vanzelf iver
- pijnstilling: paracetamol (geen NSAID in verband met gastro-intestinale bijwerking)

235
Q

obstructief slaapapneusyndroom

A

belemmering van de bovenste luchtweg tijdens slapen
- komt vaker voor bij kinderen met het syndroom van down omdat hun bovenste luchtwegen vaak smaller zijn. daarnaast is hun tong groter, zijn hun spieren zwakker, hebben ze vergrote tonsillen en of adenoïden en hebben ze vaker obesitas

236
Q

symptomen obstructief slaapapneusyndroom

A
  • snurken
  • ademstops
  • concentratieproblemen
  • slaapproblemen
  • vermeoidgeid

kinderen met downsyndroom vertonen deze symptomen niet altijd (soms is concentratieprobleem de enige presentatie)

237
Q

diagnostiek obstructief slaapapneusyndroom

A

slaaponderzoek (polysomnogram)

238
Q

behandeling obstructief slaapapneusyndroom

A

normaal: niet-chirurgisch (CRAO of MRA)
- down: chrirugie (tonsillen/adenoïden verwijderen. als chirurgie niet de gewenste gevolgen zijn kan de CRAP een oplossing zijn

239
Q

wat is CRAP

A

luchtwegen worden met overdruk opengehouden. het apparaat blaast lucht in de neus en helpt zo met ademen

240
Q

maag-darm problematiek

A
  • 10% van de kinderen met downsyndroom
  • stenoses, anusatresie en de ziekte van hirschprung kunnen voorkomen
241
Q

ziekte van hirschprung

A

aangeboren aandoening waarbij een deel van de dikke darm geen zenuwcellen bevat. de darm contraheert slecht en kinderen kunnen darmproblemen krijgen. ze hebben vaak moeite met de ontlasting.
- presenteert zich meestal voor het 8e levensjaar

242
Q

hoe kunnen obstructie van maag-darmkanaal soms voor de geboorte gedetecteerd worden

A

met echo

243
Q

aanwijzingen voor maag-darm problemen

A

uitblijven van ontlasting en braken

andere oorzaken: zuurbranden (komt baker voor door de slappere spierspanning en coeliakie (5% van de mensen met down)

244
Q

symptomen coaliakie

A

reflux
obesitas
groeiachterstand
obstipatie
diarree

245
Q

otitis media acuta

A

ontsteking van middenoor met ophoping van vocht en klachten van acute infectie
- verwekker vaak viraal
- syndroom van down is een indicatie om pijnstilling en antibiotica te geven

246
Q

kliniek otitis media acuta

A

oorpijn met koorts
prikkelbaarheid
nachtelijke onrust
trommelvlies is rood: in sommige gevallen wordt de spanning te groot en scheurt het trommelvlies. er zal in dat geval pus uit het oor stromen en de pijn neem af

247
Q

otitis media met effusie

A

ophoping van vocht in het middenoor zonder tekenen van een acute infectie
- downsyndroom is risicogroep -> buisjes en hun gehoor wordt gescreend.
- er is geen effectieve medicamenteuze therapie

248
Q

symptomen otitis media met effusie

A

slechthorend
gedragsproblemen
drukkend gevoel
spraak en taalontwikkelingsproblemen

249
Q

waarom hebben kinderen met het syndroom van down een groter risico op het hebben van otitis media met effusie

A

door craniofaciale afwijkingen: de buis van eustachius is korter en spier van het gehemelte werkt minder goed waardoor vocht makkelijker kan ophopen

250
Q

mononucleosis infectiosa

A

infectieziekte veroorzaakt door epstein-barrvirus
- meeste infecties treden op voor het 5e levensjaar zonder klachten
- via speeksel overdraagbaar

251
Q

kenmerken mononucleosis infectiosa

A

keelpijn met tonsilitis en moeheid
meestal koorts en vergrote lymfeklieren
acute fase (2-4weken na besmetting): griepachtig beeld waarna de patiënt tot een halfjaar vermoeid kan blijven
- bij volwassen komt vaker geelzucht een een vergrote lever voor

252
Q

alarmsyptomen. maligniteit

A
  • koorts
  • nachtzweten
  • ongewenst gewichtsverlies
253
Q

risicofactoren maligniteit

A
  • familiair voorkomen
  • roken
  • 60+
254
Q

wanneer is er sprake van AML

A

percentage blasten van 20 of meer

255
Q

wat is multipel myeloom/ de ziekte van kahler

A

woekering van plasmacellen die de normale bloedaanmaak verdringen. ook ontstaat er nierschade door de afzetting van lichte ketens, wat de anemie bevordert

  • komt vaker voor bij mannen en ouderen
  • niet te genezen
256
Q

all

A
  • vaker bij kinderen en jeugvolwassen
257
Q

AML

A
  • vaak voor bij mensen boven de 60 jaar
258
Q

CLL

A
  • vaak vergrote klieren
  • komt vooral voor bij ouderen (65 jaar)
  • kan gepaard gaan met milde symptomen van beenmergdepressie
  • wordt behandeld als chronische ziekte
259
Q

CML

A
  • groot deel geen symptomen
  • zeldzaam
  • wordt bij toeval ontdekt tijdens een routine bloedafname (rode bloedcellen, bloedplaatjes en de witte bloedcellen blijven vaak normaal werken
  • klachten: moeheid, bloedarmoede of een vergrote milt
260
Q

diep veneuze trombose

A

stolsel in een van de dieper gelegen venen in het been, waardoor de veneuze terugvloed van het bloed naar het hart belemmerd wordt

261
Q

symptomen diep veneuze trombose

A

pitting oedeem
roodheid
pijn van aangedane been
been voelt warm
huid is wat glanzend
- meestal maar in 1 been en niet inspanningsgerelateerd

262
Q

incidentie diep veneuze trombose

A

hoger onder vrouwen en op oudere leeftijd

263
Q

wells score bij diep veneuze trombose

A

Er wordt een punt toegekend bij elk van de volgende bevindingen of diagnoses: maligniteit; parese of gipsimmobilisatie; bedlegerigheid >3 dagen of recente operatie; varices; drukpijn op het veneuze systeem; zwelling van het hele been; zwelling van de kuit; pitting oedeem. Verder: bij een redelijke alternatieve diagnose 2 punten aftrek. De kans op DVT is dan:
* > 3 punten: 75-85%
* 1 - 2 punten: 17-32%
* -2 - 0 punten: 3-5%
Bij een score van < 2 wordt een D-dimeertest uitgevoerd en bij een score van ≥ 2 wordt een Echo-CUS gemaakt

264
Q

d-dimeer bepaling in het bloed

A

D-dimeer is een afbraak product van fibrine, deze kan ook verhoogd zijn bij: infecties, maligniteiten, hoge leeftijd en zwangerschap. Een DVT bij een normale D-dimeer is vrij onwaarschijnlijk.
* Bij ≤ 0,5 mg/L is DVT uitgesloten
* Bij > 0,5 mg/L wordt een Echo-CUS gemaakt

265
Q

echo-cus

A

Bij een echo-CUS wordt het vat dik gedrukt met de echo probe. Als het vat niet volledig dichtgedrukt kan worden, duidt dit op een DVT. Deze test heeft een hoge sensitiviteit en specificiteit, maar niet voor de kuitvenen

266
Q

behandeling DVT

A

antistollingstherapie: directe orale anticoagulantia (DOAC), zoals dabigatran (remt trombine), rivaroxaban, apixaban of edoxaban (remmen factor Xa). Als tweede keus kan een vitamine K antagonist (zoals fenprocoumon of acenocoumarol, minder factor II, VII, IX en X) voorgeschreven worden, voorafgegaan door LMWH (laag moleculair gewicht heparine, remt factor Xa). De duur van de antistolling is afhankelijk van de aanwezigheid van tijdelijke risicofactoren (zo ja: therapieduur is 3 maanden, zo nee: therapieduur is onbeperkt (tenzij er een hoog bloedingsrisico is))

267
Q

wat zijn de behandeldoelen van DVT

A
  • voorkomen van aangroei van het stolsel
  • het ontstaan van een embolie voorkomen
  • recidief voorkomen
268
Q

complicaties DVT

A
  • recidief trombose
  • veneus ulcus
  • post-trombotisch syndroom
269
Q

complicaties DVT

A
270
Q

symptomen posttrombotisch syndroom

A

pijn, nachtelijke krampen, zwaar gevoel en jeuk in het been, varices, pigmentaties, eczeem, ulceraties en oedeem.

271
Q

erysipelas

A

acute bacteriele infectie van de dermis, oppervlakkige subcutis en de oppervlakkige lymfevaten

272
Q

wat is de meest voorkomende verwekker van erysipelas

A

betahemolytische streptokok

273
Q

klachten erysipelas

A
  • hoge koorts
  • koude rillingen
  • malaise
  • scherp begrensd erytheem
  • oedeem
  • induratie en warme huid
  • soms blaren
274
Q

risicofactoren erysipelas

A
  • verstoorde huidbarriere
  • oedeem
  • DM
275
Q

behandeling erysipelas

A

flucloxacilline of clindamycine
steunkous

276
Q

cellulitis

A

lijkt op erysipelas maar erytheem is minder scherp begrensd en wordt vaker veroorzaakt door s.aureus of h.influenza hoewel streptokokken ook voorkomen

277
Q

risicofactoren cellulitis

A
  • afgenomen lymfe afvloed
  • arteriele of veneuze insufficientie
  • verstoorde huidbarriere
  • obesitas
278
Q

Necrotiserende fasciitis

A
  • zeldzaam maar ernstig
  • van hevige pijn die niet in verhouding staat met de omvang van de zichtbare infectie
  • geinfecteerde gebied zwelt op en wordt rood/paars
  • als de pijn verdwijnt begint de necrose
279
Q

risicofactoren Necrotiserende fasciitis

A
  • trauma
  • IV drugsgebruik
  • varicella
  • weke delen infectie
280
Q

behandeling Necrotiserende fasciitis

A

zeer ruime excisie van de necrose en empirische AB

281
Q

Contacteczeem oorzaak

A

contact met stoffen die de huid irriteren of een allergische reactie veroorzaken zoals zijn p-fenyleendiamine (PPD, in tattoos en haarverf), nikkelsulfaat, p-tert-butyfenol-formaldehydehars, andere metalen, rook, parfurms, cosmetica, bloemen en planten

282
Q

symptomen Contacteczeem

A
  • na contact rode jeukende uitslag met schilfers
283
Q

wat voor soort reactie is Contacteczeem

A

type-IV reactie, ookwel een vertraagde t-celgemedieerde reactie. eczeem ontstaat na ongeveer 48 uur

284
Q

diagnostiek Contacteczeem

A

patch test -> aflezen vind plaats na 48-72 uur

285
Q

wanneer is patch test positief

A

induratie, erytheem en eventuele blaasvorming

286
Q

behandeling Contacteczeem

A

neutrale hydraterende creme en vermijden van het allergeen
bij heftige jeuk: corticosteroidzalf

287
Q

Constitutioneel eczeem

A
  • ookwel atopische eczeem
  • ontstaat vaak bij kinderen <1jaar
  • Het atopisch syndroom is een combinatie van klachten waarbij er een aanleg bestaat om allergisch te reageren op stoffen en prikkels vanuit de omgeving
288
Q

hoofdcriterium Constitutioneel eczeem

A

jeuk
locatie (ellebogen, knieen, hoofdhuid en wangen)
bijkomend astma of hooikoorts
VG met droge huid

289
Q

behandeling Constitutioneel eczeem

A

vettenzalf en lokale immunosupressiva

290
Q

incidentie Psoriasis

A

piekincidentie: 30-50 jaar
man: vrouw 1:1

291
Q

wat speelt een rol bij Psoriasis

A

Th1 en Th17

292
Q

belangrijkste vorm Psoriasis

A

plaque psoriasis

293
Q

plak Psoriasis

A

IL17, TNF-alfa en IL-23 speelt een rol

294
Q

pustulaire Psoriasis

A

er is sprake van pustels en korstvorming door neutrofiele granulocyten (Th17) over het hele lichaam. hierbij is IL-16 en IL-36 vaak verhoogd

295
Q

kenmerken Psoriasis

A

schilfering van de huid
jeuk
nagelafwijkingen
kan gepaard gaan met gewrichtsontstekingen, worstvingers en afwijkingen aan de botten bij beeldvorming

296
Q

wat hebben patienten met Psoriasis vaak

A

een eerdere vorm van Psoriasis of een positieve familieanamnese

heeft vaak een negatieve reumafactor

297
Q

risicofactoren voor een exacervatie van Psoriasis

A

immuunstimulerende therapie
infectie elders in het lichaam
stress

298
Q

systemische therapie Psoriasis

A

anti-il17, anti-il-23 en.of cyclosporine

299
Q

bijwerkingen blokkeren van IL-17

A

depressiviteit

300
Q

Urticaria

A

galbulten
- ontwikkelt zich in korte tijd en jeukt hevig
- afzonderlijke plekken trekken binnen 24 uur weg
- als de periode van huidafwijkingen niet langer dan 6 weken duurt spreekt men van acute articaria
- zowel bij mannen als vrouwen en op alle leeftijden
- behandeling kinderen: antihistaminica
anders: montelukast en omalizumab

301
Q

Asteatotisch eczeem

A

wordt veroorzaakt door droge huid (xerodermie)

302
Q

symptomen Asteatotisch eczeem

A

droge, jeukende en gebarsten van aard

303
Q

behandeling Asteatotisch eczeem

A

hydrateren van de huid (vermijden van zeep
bij ernstige ontsteking: corticosteroidenzalf

304
Q

welke spondylartritis zijn er

A

ziekte van crohn
colitis ulcerosa
psoriasis
reactieve artitis
m. bechterew

305
Q

welk gen is betrokken bij spondylartritis

A

HLA b-27

306
Q

door wat wordt perifere spondylartritis vaker veroorzaakt

A

artritis psoriatica, inflammatoire darmziekten en reactieve artritis

307
Q

artritis psoriatica

A
  • 30-50 jarige leeftijd
  • 90% heeft eerder of ten tijde van de artritis huidklachten gehad
  • vooral in grote gewrichten, asymmetrisch en dip betrokkenheid (dactylitis)
308
Q

behandeling artritis psoriatica

A
  1. methotrexaat
  2. sulfasalazine of hydroxychloroquine toevoegen
    verder zijn er nog: tnf of il-17blokkers, de il13/23 blokkers en jak remmers
309
Q

reactieve artritis oorzaak

A

bacteriele infectie elders in het lichaam
- infectie kan dagen tot weken aan de artritis vooraf zijn
mogelijke verwekkers salmonella, shigella, campylobacter jejuni, c. difficile, chlamydia en gonorroe

310
Q

reactieve artritis

A

bacterie niet aantoonbaar in gewrichtsvocht
kenmerkend: artritis in de onderste extremiteiten, enthesitis, dactylitis, conjunctivitis/uveitis, uretritis, prostatitis, cystitis, pericarditis en keratoderma blennorhagica

311
Q

wanneer wordt gesproken van een syndroom van reiter bij reactieve artitis

A

de trias van uretritis, artritis en conjunctivitis

312
Q

behandeling reactieve artritis

A
  • AB
    eventueel NSAIDS of intra articulaire steroïden
    mocht de artritis chronisch worden: sulfasalazine of methotrexaat
313
Q

jicht

A

reactie op uraatkristallen
complement activatie -> fagocytose van urinezuur -> neutrofiele granulocyt in lysys -> lysosomen komen vrij

314
Q

welke gewrichten komt jicht met name voor

A

MTP-1 gewricht, wreef, enkels, knieen, polsen en de elleboog

315
Q

symptomen jicht

A
  • rood gewricht
  • pijn
  • koorts
  • tophi bij langer bestaande jicht
316
Q

AO jicht

A

verhoogd CRP en BSE
tijdens aanval is urinezuur vaak normaal of iets verlaagd. na een aanval is het urinezuur weer hoog

317
Q

diagnostiek Jicht

A

gewrichtspunctie

318
Q

oorzaak jicht

A

afgenomen excretie van uraat: nierinsufficientie, diureticagebruik, alcohol abusus maar ook door ontregelde schildklier of acidose

319
Q

behandeling jicht

A
  • ijs en rust
  • NSAID/prednison
  • colchine/ intra-articulaire steroiden
  • Il1-blokker
320
Q

wanneer doe je urinezuurverlagende therapie bij jicht

A

> 3 aanvallen per jaar, tophie of erosie

321
Q

wat doen xanthine oxidase remmers

A

remmen de aanmaak van uraat
- kunnen aanval uitlokken

322
Q

wat doen benzbromaron

A

toegenomen uitscheiding van uraat
- niet als de nieren slecht werken of bij nierstenen of blaasstenen

323
Q

pseudojicht

A

acute ontstekingsreactie op calciumpyrofosfaatkristallen
- oudere vrouwen met pre-existente artrose en wordt geprovoceerd door stress

324
Q

waar komt pseudojicht met name voor

A

knie, schouder, elleboog en pols

325
Q

Systemische lupus erythematosus (SLE

A

een auto-immuunziekte waarbij er sprake is van anti-nucleaire antistoffen (ANA’s), UV-gevoeligheid en immuuncomplexen van IgG en compleme
- 10 x vaker bij vrouwen
- 85% is jonger dan 55 jaar
- kenmerkend: vlinder exantheem en lupus nefritis

326
Q

artritis bij sarcoidose

A
  • klachten met name omtrent de enkels en minder vaak de knieen, polsen en ellebogen
  • behandeling: intra-articulaire steroïden, NSAIDs en methotrexaat.
327
Q

Cellulitis orbitae

A
  • infectie rondom de oog
  • kan word onderverdeeld in pre-septaal en post-septaal. dit onderscheid is belangrijk aangezien post-septaal virus bedreigend is
328
Q

symptomen Cellulitis orbitae

A

gezwollen oogleden

329
Q

post-septale Cellulitis orbitae

A
  • roodheid van de conjunctiva, proptosis van het oog, visusdaling, relatief afferent pupildefect en bewegingsbeperking
  • risico dat het zich uitbreid naar de sinus cavernosis
330
Q

diagnose Cellulitis orbitae

A

klinisch beeld, bloedonderzoek en kweken

331
Q

behandeling post-septaal Cellulitis orbitae

A

chirurgische draignose van de puspocket i.c.m. AB

332
Q

pre-septaal Cellulitis orbitae

A
  • roodheid, zwelling, warmte en mogelijke ongevoeligheid van het ooglid
  • oog is zelf verder niet aangedaan
  • behandeling: AB en warme compressen
333
Q

Dacryocystitis

A

ontsteking van de traanbuis
- vaker bij oudere mensen
- veroorzaakt pijn en zwelling
- kan worden veroorzaakt door obstructie van de traanafvoer
- meest voorkomende verwekker: s.aureus en soms streptoccocen
- kan zorgen voor abcessen en mogelijk overgaan in cellulitis
- behandeling: draineren van abces en toedienen van AB

334
Q

vormen Uveïtis

A

in uveïtis anterior, intermediair, posterior en panuveïtis

335
Q

Anterior uveïtis

A
  • pijn, fotofobie en soms verminderde visus
  • oorzaken HLA b27 geassocieerd, sarcoidose, juveniele idiopatische artitis, tubulointerstitiele nefritis en uveitis, heterochromie van Fuchs, herpes en CMV
336
Q

Intermediaire uveïtis

A
  • gaat gepaard met inflammatie van glasvocht, pars plana en perifere retina.
  • Het is de minst voorkomende vorm van uveïtis.
  • Oorzaken : sarcoïdose, MS, ziekte van Lyme en Rubella
337
Q

Posterior uveïtis

A
  • pijnloos, fotofobie, verminderde visus door floaters, retinitis of macula oedeem
  • oorzaak toxoplasmose, sarcoïdose, Birdshot retinopathie, Syphilis, CMV, HSV of VZV
338
Q

panuveïtis

A

kan veroorzaakt worden door sarcoïdose, de ziekte van Behçet en de ziekte van Vogt-Koyanagi-Harada.

339
Q

diagnose uveitis

A
  • klinische verschijnselen
  • bloedonderzoek of een analyse van het voorste oogkamerwater
  • fluorescentie angiogram en of OCT
340
Q

behandeling uveitis

A
  • oogdruppels (steroiden, injectie bij oog of oraal prednison/immuunmodulerende medicatie
341
Q

meest voorkomende complicaties bij behandeling uveitis

A

cataract en oogboldrukstijging

342
Q

symptomen Conjunctivitis

A

roodheid, irritatie, oedeem en secretie

343
Q

bacterieel Conjunctivitis

A

80% bacterieel: pussig secretie, meestal unilateraal begin dat na 1 tot 2 dagen overgaat in bilateraal. belangrijkste verwekkers: zijn S. Aureus, Str. Pneumoniae en H. Influenza. Meestal is er sprake van een spontane resolutie van de bacterie en duurt dit 7 tot 14 dagen.

344
Q

virale conjunctivitis

A

geeft roodheid, waterige en is soms bloederige secretie. Spontane resolutie vindt plaats tussen de 7 tot 14 dagen. Belangrijke verwekkers zijn: entero-, coxsackie- en adenovirus. Dit ziektebeeld kan gepaard gaan met pharyngitis, koorts en pre-auriculaire en submandibulaire lymfadenopatie.

345
Q

incidentie Allergische rinitis

A

komt voornamelijk voor tussen de 5 en 45 jaar
piekincidentie: 19-24 jaar
Bij volwassenen met een allergische rinitis verminderen de klachten vaak in de loop der jaren

346
Q

beroepsallergie

A

klachten ontstaan tijdens werkzaamheden en kunnen minder worden buiten het werk, vooral tijdens vakanties

347
Q

allergenen in de werkomgeving zijn

A
  • Eiwitten van plantaardige of dierlijke oorsprong (bijv. tarwemeel bij bakkers)
  • Planten in kassen
  • Haren/urine van laboratoriumdieren
  • Chemische stoffen zoals metalen
  • Antibiotica
  • Stoffen in het kappersbedrijf
348
Q

diagnosie beroepsallergie

A
  • anamnese
  • LO
  • soms priktesten en of plakproeven
  • . Bij astma wordt nog extra longfunctieonderzoek gedaan, het liefst tijdens en buiten het werk.
349
Q

waardoor ontstaan pijnklachten bij slikken meestal

A

irritatie van het slijmvlies

350
Q

door wat kan irritatie van het slijmvlies ontstaan

A
  • acute keelpijn
  • laryngitis subglottica
  • epiglottis
351
Q

waardoor komt een mechanische dysfagie

A

door een vernauwing van het lumen van de slokdarm, zoals bvb bij een tumor of door compressie van buitenaf

352
Q

waardoor komt een neuromusculaire dysfagie

A

het glad spierweefsel functioneert niet of minder, of de geleiding of aansturing is aangedaan

353
Q

welke soorten oesofaguscarcinomen zijn er

A

adenocarcinoom en plaveiselcarcinoom

354
Q

acute keelpijn

A

meestal een ontsteking van het keelslijmvlies en de tonsillen
- faryngitis is vaak een virale ontsteking (vaak het geval bij kinderen tussen de 5-14 jaar) en tonsillitis vaak een bacteriele

355
Q

veroorzaker acute keelpijn

A

viraal: adenovirussen en rinovirussen of EBV
herpes simplex en cytomegalievirus zijn zeldzaam
+ neusverkoudheid en hoesten is aanwezig
bacterieel: β-hemolytische streptokokken (veel kinderen groep-a-streptokokkendrager, groep c en g komen ook voor). 5% door h. influenza en s.aireis

356
Q

wat kan groep-a-streptokokken veroorzaken

A

roodvonk:
rode generaliseerde huiduitslag en narcosekapje, aardbeitong, vervellende voetzolen en handpalmen

357
Q

beloop acute keelpijn

A

mild en meestal niet langer dan een week

358
Q

risicofactoren dat het streptokokken is bij acute keelpijn

A
  • recidiverende episoden
  • immuunstoornissen en congenitale afwijkingen
359
Q

behandeling acute keelpijn

A

pijn bestrijding
- AB wordt afgeraden

360
Q

Laryngitis subglottica

A

subglottische zwelling door een infectie met het para-influenzavirus
- meestal bij 1-4 jarigen in de herfst en winter
- ontstaat na verkoudheid en gaat gepaard met heesheid, zeehondenblafhoest, een progressieve inspiratoire stridor (in de avond), moeite met spreken en een subfebriele temperatuur

361
Q

welke symptomen passen bij een ernstige obstructie bij Laryngitis subglottica

A
  • angst
  • sterk intrekken
  • zacht tot opgeheven ademgeruis
  • bleekheid
  • cyanose
  • sufheid
362
Q

behandeling Laryngitis subglottica

A

meestal selflimitting (rust en voldoende vochtinname en luchtbevochtiging)en eventueel eenmalig een glucocorticoid injectie
- geen AB
- bij ernstige gevallen moet er klinisch geobserveerd worden en zonodig zuurstofsuppletie of moet er geintubeerd worden

363
Q

Epiglottitis

A

acute zwelling van de epiglottis door infectie met haemophilus influenza type b
- zonder behandeling overlijdt de patient door verstikking
- komt met name voor bij kleuters (2-6 jaar), maar is erg zeldzaam door vaccinatie (in week 6-9)

364
Q

symptomen Epiglottitis

A
  • hoge koorts
  • ernstig ziek kind
  • snel progressieve inspiratoire stridor
  • ademhalingsmoeilijkheden en snelle ademhaling
  • prikkelbaarheid
  • slikpijn
  • kwijlen
  • voorafgaand niet ziek
365
Q

diagnosteik Epiglottitis

A

keeluitstrijksel en bloed kweken na een laryngoscopie onder narcose
- geen spatel -> acute totale obstructie

366
Q

behandeling Epiglottitis

A

intuberen onder narcose +IV AB tegen h.influenza + vochttoediening
- bij ernstige situatie: tracheotomie

367
Q

wat kan ook de oorzaak zijn van een epiglottis buiten HiB-bacterien

A

s. pneumoniae en s. aureus

368
Q

N. recurrens schade

A

zorgt voor heesheid of spraakproblemen
kan komen door trauma, vergrote lymfeklier of tumor (schildkliercarcinoom) die de zenuw bedrukken

369
Q

waneer ontstaaat een Cervicale hernia

A

wanneer de gelatineuze kern van een tussenwervelschrijf in de nek uitpuilt en druk uitoefent op de omliggende zenuwwortels of het ruggenmerg. dit kan het gevolg zijn van degeneratieve veranderingen in de tussenwervelschrijven, zoals slijtage en verzwakking van de anulus fibrosus

370
Q

symptomen Cervicale hernia

A

nekpijn
uitstralende pijn in de armen en schouders
tintelingen
gevoelloosheid
zwakte en verminderde gripkracht
in ernsitgere gevallen ook: problemen met evenwicht en coordinatie

371
Q

bij wie komt Cervicale hernia vaker voor

A

mannen

372
Q

risicofactoren Cervicale hernia

A
  • leeftijd
  • genetische aanleg
  • repetitieve belasting van de nek
  • roken
373
Q

diagnostiek Cervicale hernia

A

klinisch beeld en LO
+ MRI-scan of CT-scan

374
Q

behandeling Cervicale hernia

A

conservatief (rust, fysiotherapie, pijnmedicatie, corticosteroide-injecties en het vermijden van activiteiten die de symptomen verergeren) of chirurgisch (als conservatief niet werkt of bij ernstige zenuwcompressie)

375
Q

Reumatoïde Artritis

A

symmetrische inflammatoire aandoening van de gewrichten

376
Q

welke gewrichten zijn meestal aangedaan bij Reumatoïde Artritis

A

kleine hand en voetgewrichten maar kan ook voorkomen in de schouder, elleboog, heup of knie

377
Q

bij wie komt Reumatoïde Artritis vaker voor

A

vrouwen

378
Q

symptomen Reumatoïde Artritis

A

langdurige ochtendstijfheid

379
Q

diagnostiek Reumatoïde Artritis

A
  • anamnese en LO
  • labonderzoek: bezinking en CRP vaak verhoogd en reumafactor en ACPA/anti-ccp
  • radiologie
380
Q

wat is reumafactor

A

IgM antistof gericht tegen het Fc-gedeelte van IgG

381
Q

wat is ACPA/anti-ccp

A

antistoffen tegen gecitrullineerde eiwitten

382
Q

is de sensitiviteit en specificiteit van reumafactor of ACPA hoger

A

ACPA

383
Q

wat gebeurd er in de gewrichten bij Reumatoïde Artritis

A
  • synovitis
  • pannus vorming
  • aantasting kraakbeen
  • aantasting bot en lihament
  • kan leiden tot osteoporose van de botuiteinden, cystevorming, ossale collaps, dislocaties en fibrose, contracturen en verstijving
384
Q

wat kan Reumatoïde Artritis in de knie tot leiden

A

valgusstand

385
Q

behandeling Reumatoïde Artritis

A

conservatief: medicatie (csDMARD’s (methotrexaat, hydroxychloroquine of sulfasalazine) en glucocorticoiden -> als dit niet werkt anti TNF biological), corticosteroideninspuiting, spalken, silverringsplinten, schoenaanpassing en/of fysiotherapie
- chirurgisch: synoviectomie, peesreconstructie, artrodese, decompressie van zenuwen of het plaatsen van een prothese

386
Q

als er voor gekozen voor operatieve behandeling moet je waarop letten bij reumatoide artitis

A

of er sprake is van atlanto-axiale instabiliteit. Er wordt een flexie-extensie opname gemaakt met C1-C2 translatie; als het verschil > 3 mm is, wordt er gesproken van instabiliteit

-> rekening mee houden bij intubatie

387
Q

Fibromyalgie

A

wijdverspreide chronische pijn, vermoeiheid en tendomyogene pijn
- chronisch pijn syndroom
- tast de gewrichten niet direct aan
- een stoornis in de verwerking van pijnprikkels in de hersenen en het zenuwstelsel.

388
Q

diagnostiek fibromyalgie

A
  • uitdagend want geen specifieke laboratoriumtests of beeldvormende onderzoeken
  • klinisch beeld en uitsluiting van andere oorzaken
  • criteria die helpt bij diagnose: widespread pain index (WPI) en de symptom severity scale (SSS).
389
Q

wat speelt ene rol gij fibromyalgie

A
  • genetische factoren
  • omgevingsinvloeden
  • stress
  • eerdere traumatische gebeurtenissen
390
Q

behandeling fibromyalgie

A

verlichten van symptomen, het verbeteren van de kwaliteit van leven en het beheersen van de klachten op lange termijn

  • fysiotherapie of ergotherapie
  • aangeraden om goed te slapen
  • NSAIDS, antidepressiva of anticonvulsiva
  • niet-medicamenteuze behandelingen zoals psychologische ondersteuning, cognitieve gedragstherapie en oefentherapie
391
Q

Acuut coronair syndroom (ACS)

A

wordt onderverdeeld in instabiele angina pectoris en acuut myocardinfarct

392
Q

hoe wordt instabiele anginga pectoris veroorzaakt

A

door een stenose van een coronair vat van meer dan 70% of door het ontstaan van een klein stolsel na ruptuur van een atherosclerotische plaque, zonder dat daarbij het hele coronair vat wordt afgesloten.

393
Q

waarvan is er sprake bij een acute myocardinfarct

A

plaqueruptuur, waarbij het stolsel het hele lumen van het coronair vat afsluit. Hierdoor zal necrose van de cardiomyocyten in het betreffende gebied optrede

394
Q

risicofactoren ACS

A
  • leeftijd > 60 jaar
  • man
  • hypertensie
  • DM
  • hoog cholesterol
  • overgewicht
  • roken
  • alcoholgebruik
  • zoutgebruik
  • weinig beweging
  • positieve familieanamnese
  • eerder doorgemaakte hart en vaat-ziekten
395
Q

risicofactoren ACS

A
  • leeftijd > 60 jaar
  • man
  • hypertensie
  • DM
  • hoog cholesterol
  • overgewicht
  • roken
  • alcoholgebruik
  • zoutgebruik
  • weinig beweging
  • positieve familieanamnese
  • eerder doorgemaakte hart en vaat-ziekten
396
Q

symptomen ACS

A
  • mid-sertnale pijn op de borst in rust, die langer dan 15 min aanhoudt en uitstraalt naar de linkerarm of kaak
  • drukkende en beklemmende pijn
  • zweten
  • misselijkheid
  • braken
  • bleke of bluawe huid
397
Q

diagnostiek acuut myocardinfarct

A
  • ecg en bepalen troponine-I of troponine T
    Wanneer er een normaal ECG en een normaal troponine is, wordt er gesproken van instabiele angina pectoris
398
Q

behandeling instabiele angina pectoris

A

isosorbidenitraat 5 mg sublinguaal

399
Q

waar moet onderscheid worden gemaakt bij acute myocardinfarct

A

stemi: st-elevatie op het ECG in minimaal 2 afleidingen en verhoogde cardiale enzymen
- nonstemi geen st-elevaties wel verhoogde cardiale enzymen

400
Q

behandeling stemi

A

revascularisatie (PCI)

401
Q

behandeling NON-stemi

A

afhankelijk van de GRACE-risicoscore, even worden gewacht, maar de revascularisatie vindt bij voorkeur binnen 24 uur plaats

402
Q

hoe behandel je ACS

A
  • antitrombotische medicatie (heparine/laag moleculair heparine, aspirine, P2Y12 receptor inhibitors), pijnstilling (morfine), zuurstof en eventueel nitraten
  • Ook worden er medicijnen gegeven voor secundaire preventie, namelijk aspirine, een P2Y12 receptor inhibitor (clopidogrel), statine, een bètablokker en een ACE-inhibitor
  • lifestylemanagement
403
Q

prevalentie AAA

A

mannen > 65 jaar oud 5-8%
vrouwen > 65 jaar oud 2%

404
Q

wanneer is er sprake van aneurysma

A

vanaf 4,5 cm

405
Q

wanneer wordt er ook geopeerd bij AAA

A

> 5,5 cm

406
Q

risicofactoren AAA

A
  • roken
  • man
  • leeftijd
  • hypertensie
  • hyperlipidemie
  • familiair
407
Q

symptomen AAA

A

De meeste aneurysmata zijn asymptomatisch en worden gevonden bij routinematig abdominaal onderzoek of gewone röntgenfoto’s, of tijdens urologisch onderzoek
- epigastrische pijn die uistraalt naar de rug

408
Q

wat veroorzaakt een gescheurde AAA

A

hypotensie, tachycardie, ernstige bloedarmoede en plotselinge dood

409
Q

behandeling AAA

A

EVAR (VOORKEUR) of openchirurgie

410
Q

symptomen cardiogene shock als gevolg van myocardinfarct

A
  • De huid is koud, bleek, grijs en heeft een langzame capillaire refill.
  • Tachycardie, verminderde polsdruk,
  • Zweten
  • Bloeddruk: kan aanvankelijk normaal lijken (), maar hypotensie kan later toch opspelen.
  • Verhoogde jugulaire veneuze druk (JVP)
  • Longoedeem
411
Q

behandeling cardiogene shock

A

toedienen van vaatvernauwers

412
Q

glibenclamide

A

Dit is een sulfonylureumderivaat. Het stimuleert de pancreas tot insulinesecretie en tot betere opname van glucose in de spieren.

  • werkt alleen bij DM2
  • Het zorgt voor insulineafgifte onafhankelijk van de bloedsuikerspiegel
413
Q

complicatie glibenclamide

A

hypoglycemie -> zowel de insulineconcentratie als c-peptide zijn hoog -> bij een normale hypoglycemie zijn ze laag

414
Q

wanneer is er sprake van een hypoglycemie

A

onder de 3 mmol/l

415
Q

symptomen hypoglycemie

A
  • Palpitaties
  • Wazig zien
  • Sterk transpireren
  • Hongergevoel
  • Trillen
  • Verwardheid
416
Q

behandeling hypoglycemie

A

normaal: kortwerkend glucose 10-25 gram per os bij aanspreekbare en 50 ml van 50% iv bij niet aanspreekbare
wanneer hypo pas minder dan 45 minuten bestaat en de patiënt geen leverinsufficiëntie heeft kun je ook 1 mg glucagon subcutaan of intramusculair geven.
glibenclamide: 24 uur opnemen (werkt 24 uur) en gedurende deze tijd een glucose-infuus geven
- dosis wellicht verlagen om volgende hypoglycemie te voorkomen

417
Q

hyperglycemie

A

ontstaat door een relatieve insulinedeficientie gerelateerd aan insulineresistentie en bètacel dysfunctie.

418
Q

Diabetische ketoacidose

A
  • braken en misselijk
  • ernstige dorst, polyurie, gewichtsverlies, abdominale pijn en vertonen tekenen van zwakte
  • tachycardie, hypotensie, dehydratie, warme droge huid, hyperventilatie, hypothermie en verminderd bewustzijn
  • er moet sprake zijn van een absoluut insulinetekort -> zie dit alleen bij DM1
419
Q

diagnostiek Diabetische ketoacidose

A

het klinische beeld in combinatie met hyperglycemie, ketonanemie/ketonurie en een acidose van < 7.30 met een verlaagd bicarbonaat.

420
Q

eerste hulp setting tand door lip behandeling

A
  • enkele minuten met een steriel gaasje de wond dichtdrukken waarbij het soms helpt een ijsblokje op de wond te houden
  • hierna moet de wond eventueel gehecht worden wanneer deze langer is dan 1 cm
  • De bijkomende letsels aan de tanden, aangezicht of kaak moeten ook behandeld worden
421
Q

waarmee moet je je tand spoelen als die afbreekt en waarmee zet je hem vast

A
  • melk
  • spalk
  • . Laat de patiënt op een kompres bijten en diens bloed uitspugen omdat doorslikken misselijkheid kan veroorzaken.
  • melktand nooit terugplaatsen
422
Q

waarvan is er bij verslikken bij abnormale hoorbare ademhaling en hoesten

A

gedeeltelijke afsluiting

423
Q

wat te doen bij verstikking

A
  • kind aansporen te hoesten
  • werkt niet: 5 opwaartse rugslagen waarbij het kind vooroverbuigt
  • 5 buikstoten als dit nog steeds niet werkt

als kind bewusteloos raak: op grond leggen en 112 bellen en bls-protocol starten

424
Q

aspiratie corpus alienum

A

kans op het ontwikkelen aspiratiepneumonie wanneer het corpus alienum niet opgehoest wordt

425
Q

wat is een type 1 overgevoeligheidsreactie

A

dan veroorzaken allergenen een IgE gemedieerde allergische reactie.

426
Q

wat veroorzaakt specifiek IgE

A

een directe reactie (< 2 uur) na contact met allergeen

427
Q

symptomen allergie

A
  • Maagdarmkanaal: oral allergy, misselijk, buikpijn, braken, diarree
  • Huid: urticaria, angio-oedeem
  • Ogen: jeuk, roodheid, tranen, zwelling
  • Bovenste en onderste luchtwegen: loopneus, verstopte neus, jeuk neus, niezen, benauwd, piepen, hoesten, stridor, heesheid
  • Anafylaxie
428
Q

diagnostiek allergietest

A
  • skin prick test
  • immunocap
  • dubbelblind placebo controlled food challenge
429
Q

wat is anafylaxie

A

een acute, in principe levensbedreigende reactie, die meestal meerdere orgaansystemen betrekt (huid of slijmvliezen, respiratoire klachten, hypotensie, persisterende gastro-intestinale klachten).

430
Q

symptomen anafylaxie

A
  • urticaria
  • slikklachten
  • kortademigheid
  • misselijkheid
  • braken
  • Dit wordt veroorzaakt door de snelle degranulatie van mestcellen wanneer er contact is met de allergenen
431
Q

classificatie van anafylaxie gaat volgens welke schaal

A

schaal van müller

432
Q

schaal van müller

A
  • Graad 1: gegeneraliseerde jeuk, urticaria en/of erytheem
  • Graad 2: klachten van graad 1 met gegeneraliseerd oedeem, misselijkheid, braken, licht gevoel in hoofd, buikpijn, diarree, niet uitstralende drukkend gevoel op borst
  • Graad 3: klachten van graad 1-2 met stridor, dysfagie, heesheid, onduidelijke spraak, dyspnoe
  • Graad 4: cyanose, hypotensie, collaps, incontinentie, bewusteloosheid, ernstige hartritmestoornissen, al dan niet klachten van graad 1-3
433
Q

behandeling allergie

A
  • acute situatie: ABCDE en epipen
  • ernstige allergie: immunotherapie
434
Q

bls protocol

A

30- borst compressies
2 adempogingen

  • om de 2 minuten wisselen wie compressies geeft
435
Q

hoe kan je neurologisch welzijn testen

A

glasgow coma scale (ofwel EMV-score)

436
Q

wat is de EMV score

A

E :
4: Opent ogen spontaan
3: Opent ogen op aanspreken
2: Opent ogen op pijnprikkel
1: Opent ogen niet

M:
6: Voert eenvoudige opdracht uit
5: Lokaliseert een pijnprikkel
4: Normale flexie op pijnprikkel
3: Abnormaal buigen op pijnprikkel
2: Extensie op pijnprikkel
1: Geen reactie op pijnprikkel

V:
5: Georiënteerd in tijd, plaats en persoon
4: Conversatie mogelijk, doch verward
3: Spreekt, maar geen conversatie mogelijk
2: Kreunt alleen
1: Geen verbale uitingen

437
Q

oorzaak Flauwte / vasovagale collaps

A

kortdurend zuurstoftekort in de hersenen dit is een gevolg van overstimulatie van het parasympathische zenuwstelsel, waardoor de vaattonus daalt en een bradycardie ontstaat

438
Q

soorten Flauwte / vasovagale collaps

A
  • Neuraal gemedieerd (66%)
  • Orthostatische hypotensie (10%)
  • Cardiale aritmie (11%)
  • Structurele cardiopulmonair (5%)
  • Non-syncoop (6%)
439
Q

redenen flauwte

A
  • Vermoeidheid
  • Weinig eten
  • Ziekte
  • Inspanning/opwinding
440
Q

kenmerken
Flauwte / vasovagale collaps

A

vaak binnen een minuut weer bijkomen
- vaak gezien bij mensen die lang moeten staan en bij hitte (staan meer vaten open)

441
Q

behandeling Flauwte / vasovagale collaps

A
  • op rug blijven liggen en benen omhoog houden (10 min) (frisse lucht en prikkelarme omgeving)
442
Q

wanneer doe je intuberen

A

emv onder de 8

443
Q

wat doet een mayo tube

A

obstructie van de tong voorkomen

444
Q

circulation

A

kijk ook stand benen

445
Q

wat is logroll

A

methode om slachtoffer om te draaien op z’n zij waarbij de wervelkolom gestabiliseerd word

446
Q

ampel

A
  • allergie
  • medicatie
  • past
  • laatste maaltijd
  • event
447
Q

sbar

A
  • situation
  • background
  • assesement
  • recommadation
448
Q

welk hartritmestoornis is geassocieerd met een voorwandinfarct

A

Ventriculaire tachycardie

449
Q

symptomen Ventriculaire tachycardie

A
  • hartkloppingen
  • duizeligheid
  • flauwvallen
  • levensbedreigende hartritmestoornissen
450
Q

longfibrose

A

restrictieve longziekte -> gaat gepaard met een kleiner TLC

451
Q

oorzaken longfibrose

A
  • bindweefselaandoening
  • bijwerkingen van medicatie
  • granulomateus
  • idiopathisch
452
Q

incidentie idiopathische longfibrose

A

mannen boven de 60 jaar

453
Q

fases wondgenezing

A
  • Fase 1: hemostase
    Lekkage, plaatjesaggregatie, fibrinevorming en vasoconstrictie
  • Fase 2: ontsteking/inflammatie
    Vasodilatatie, toename van de vaatpermeabiliteit, chemotaxie en een cellulaire respons
  • Fase 3: proliferatie
    Epitheelcellen migreren naar de wondranden, endotheelcellen gaan nieuwe bloedvaatjes vormen (angiogenese), fibroblasten maken ECM en myofibroblasten zorgen dat de wondranden naar elkaar groeien ( stopt niet met contraheren bij IPF, waardoor het longweefsel samenkrimpt)
  • Fase 4: herstel/remodelling
    Beëindiging ophoping fibroblasten en depositie van collageen
454
Q

welke cellen zijn aangedaan bij longfibrose

A

(myo)fibroblasten en type II alveolaire cellen -> hierdoor verouderen cellen te snel en hoopt beschadiging zich op in de longen

455
Q

behandeling longfibrose

A
  • niet te genezen
  • Fibroseremmers zoals pirfenidon en nintedanib om progressie te remmen
  • zuurstof toedienen bij ernstige afname van longfunctie
  • longtransplantatie
  • morfine bij ernstige benauwdheid
456
Q

Pirfenidon

A
  • heeft ontstekingsremmende antifibrotische eigenschappen
  • het remt ontstekingsfactoren en de activiteit van fibroblasten
  • oraal
  • bijwerkingen: huidreacties, levertoxiciteit, vermoeidheid, maag-darm klachten en ademhalingsproblemen
457
Q

Nintedanib

A
  • tyrosinekinaseremmer
  • remt groeifactoren die de activiteit van fibroblasten stimuleren
  • oraal
  • bijwerkingen: hypertensie, bloedingen, levertoxiciteit, maag-darmklachten, vermoeidheid en huidreacties
458
Q

Idiopathische pulmonale fibrose

A
  • mannen boven 60 en geassocieerd met roken
459
Q

Idiopathische pulmonale fibrose risicofactoren

A
  • medicatie
  • genetische predispositie
  • beroepsexpositie
460
Q

wat doet type II alveolaire cel

A

reparatie van weefsel na schade en produceert surfactant om de alveoli open te houden

461
Q

wat speelt ook een rol in de malfunctie van type II cellen

A

telomeropathie -> Door een mutatie in het enzym telomerase, die de telomeren van de cellen langer maakt, worden de telomeren niet verlengd en stoppen de cellen met delen

462
Q

wat neemt er af bij IPF en wat is verhoogd

A

compliantie
elastische arbeid

hierdoor kleiner teugvolume maar hogere ademfrequentie
verlaagd diffusiecapaciteit door verminderd oppervlakte en toegenomen dikte van het longweefsel
- ventilatie-perfusie mismatch

463
Q

LO IPF

A

basale crepitaties en clubbing van de nagels/vingers

464
Q

Pneumothorax

A

er bevindt zich lucht in de pleuraholte, die wordt gevormd door de parietale en viscerale pleura

465
Q

incidentie Pneumothorax

A
  • lange, slanke mannen
  • 20-40 jaar
466
Q

oorzaak Pneumothorax

A

vaak trauma
spontaan

467
Q

wat zie je op foto’s bij Pneumothorax

A

bullae (zwakke plekken)

468
Q

risicofactoren spontane Pneumothorax

A

roken en positieve familieanamnese

469
Q

risicofactoren secundaire pneumothorac

A

COPD, astma, tuberculose, cystische fibrose en longcarcinoom

470
Q

klachten pneumothorax

A
  • acute dyspneu
  • scherpe pijn op de borstkast
  • pijn verergerd bij inademen
  • tekenen van cyanose
  • niet productieve hoest
471
Q

LO pneumothorax

A

hypersonore percussie
ademgeruis verzwakt af afwezig

472
Q

wat is te zien op x-thorax

A

atelectase

473
Q

behandeling pneumothorax

A

drain

474
Q

soorten nierinsufficientie

A
  • Prerenale nierinsufficiëntie wordt veroorzaakt door een tekort aan bloedtoevoer naar de nieren.
  • Renale nierinsufficiëntie treedt op als gevolg van een probleem dat het nierweefsel zelf betreft.
  • Postrenale nierinsufficiëntie ontstaat door een belemmerde urine afvloed van de nieren
475
Q

oorzaak acute nierinsufficientie

A
  • infectie
  • medicatie
  • uitdroging
  • verstoorde bloedtoevoer
476
Q

chronische nierziekte kan waarvan het gevolg zijn

A
  • nierontsteking
  • diabetische nefropathie
  • hypertensieve nefropathie
  • polycystische nierziekte
477
Q

nefrotisch syndroom

A
  • Proteinurie > 3.5g/dag
  • Oedeem
  • Hypoalbuminemie
  • Hypercholesterolemie
478
Q

meestvoorkomende vorm van nefrotisch syndroom

A

membraneuze glomerulopathie -> antistoffe tegen PLA2 receptor op de onderkant van de podocyt

479
Q

nefritisch syndroom

A
  • Proteinurie <3g / dag
  • Oedeem
  • Actieve ontsteking
  • Oligurie & nierinsufficiëntie
  • Hematurie
  • Hypertensie
480
Q

soorten nefritisch syndroom

A

anti-GBM glomerulonefritis (antistoffen tegen lichaamseigen antigen van collageen op het basaalmembraan) poststreptococcen glomerulonefritis (immuuncomplexen onder endotheel), ANCA geassocieerde glomerulonefritis (antistoffen tegen cyptoplasma leukocyten), lupus nefritis (glomerulonefritis in kader auto-immuunziekte) en IgA nefropathie.

481
Q

IgA nefropathie incidentie

A
  • piekincidentie rond 20-30 jaar
  • vaker bij mannen
  • vaker bij kaukasische mensen en in aziatische landen
482
Q

waar slaat IgA neer bij IgA nefropathie

A

in het mesangium -> gaat prolifereren -> gat in de filtratiebarriere -> proteinurie en hematurie

483
Q

kenmerken IgA nefropathie

A
  • sluipend beloop
  • sommige korte perioden van hematurie en proteinurie, langdurige perioden van proteinurie
484
Q

waar heeft IgA nefropathie
een associatie mee

A

HIV, coeliakie, cirrose

485
Q

diagnostiek IgA nefropathie

A

nierbiopt alleen bij ernstige vorm of progressieve neropathie -> mesangiale IgA deposities (eventueel ook IgG en IgM)

486
Q

behandeling IgA nefropathie

A

alleen nodig bij forse (nefrotische) proteïnurie of snelle achteruitgang van de nierfunctie.
- ace inhibitors

487
Q

FAP

A

darm zit vol met poliepen -> mutatie in APC gen (remt de cel proliferatie)

488
Q

symptomen C

A
489
Q

symptomen CRC

A
  • rectaal bloedverlies
  • gewichtsverlies
  • wisselend defecatiepatroon
  • buikpijn
  • ileus
  • loze aandrang
  • vermoeiidheid
490
Q

hoe doe je stageringsonderzoek bij CRC

A

CT van abdomen en thorax (metastasen)
bij rectumcarcinoom ook MRI-bekken

491
Q

stadium via tnm classificatie bij CRC

A

Stadium I (T1,2N0M0), Stadium II (T3,4N0M0), Stadium III (vanaf lymfe: TxN1M0) en Stadium IV (vanaf metastase: TxNxM1).

492
Q

wat houdt T1 t/m T4 in

A

respectievelijk tot in de lamina submucosa, lamina muscularis propria, subserosa en uiteindelijk door het colon.

493
Q

behandeling coloncarcinoom stadium 1 tot 3

A

oncologische resectie
alleen pT1N0M0 kan met een lokale resectie behandeld worden

494
Q

wanneer wordt adjuvante chemotherapie gegeven bij CRC

A

ongunstige stadium II, en alle stadium III carcinomen

495
Q

wat zijn de doelen van voorbehandeling bij rectum carcinoom

A

(1) het voorkomen van een lokaal recidief (een korte radiotherapeutische voorbehandeling)
(2) het voorkomen van een lokaal recidief en het kleiner maken van de tumor (lange chemoradiotherapeutische voorbehandeling).

496
Q

wat wordt nooit gegeven bij rectumcarcinoom

A

adjuvante chemotherapie

497
Q

wanneer LAR en wanneer APR bij rectumcarcinoom

A

LAR -> proximaal gelegen (kan anastomose of eindstandige stom worden gekozen)
APR -> distaal gelegen (altijd eindstanding colostoma)

498
Q

hoe wordt T4 of recidief RC behandeld

A

exenteratie -> meerdere organen verwijderd

499
Q

wat resulteert in galstenen

A

teveel cholesterol en te weinig lipiden

500
Q

symptomen galstenen

A

koliekpijn in rechter bovenbuik en kan uistralen naar het schouderblad, teken van murphy (drukpijn), steatorroe, donkere urine, icterus en pruritus (jeuk)

501
Q

risicofactoren galstenen

A

fat
female
forty
fair
fertile

502
Q

diagnostiek galstenen

A

echo/mri onderzoek
bloedwaardes

503
Q

behandeling

A

galstenen in galblaas: cholecystectomie
in hoofdgalwef: ERCP

504
Q

hoe werkt ERCP

A

ga je via de maag, langs de pylorus en dan door het duodenom heen de papil van vater in. Er kan dan selectief gekozen worden welke gang er in wordt geslagen.

  • met een ballonetje worden de galwegen schoongeveegd -> recidiefkans
505
Q

door wat wordt syfilis veroorzaakt

A

treponema pallidum

506
Q

risicogroep syfilis

A

MSM, HIV en prostitutie

507
Q

is syfilis gevaarlijk als je zwanger ben

A

ja

508
Q

wat is de incubatietijd van syfilis

A

10-90 dagen

509
Q

stadium 1syfilis

A
  • pijnloos ulcus met lymfadenopathie
  • ulcus is besmettelijk tot het geneest (4-6 weken)
  • meestal gelokaliseerd op de penis, rond de vagina, anus of mond
  • binnen enkele uren verspreidt de bacterie zich in het hele lichaam via bloed en lymfe
  • beleid: partnerwaarschuwing van afgelopen 3 maanden
510
Q

stadium 2 syfilis

A
  • na 6 weken tot 12 maanden kan de bacterie in elk orgaan zitten
  • zowel bloed als slijmvliezen zijn besmettelijk
  • alle partners van de afgelopen 6 maanden
511
Q

stadium 3

A
  • latente fase kan hierin overgaan
  • gebeurd als het immuunsysteem zwakker wordt
  • bacterie dringt het czs het hard en andere organen binnen
  • alle partners van afgelopen jaar waarschuwen
512
Q

diagnostiek syfilis

A

PCR van ulcus, ELISA, EIA IgG of donkerveldmicroscopie van het ulcus

Een positieve uitslag van het serologisch onderzoek moet bevestigd worden met een non-treponemale test, zoals VDRL/RPR. Dit komt omdat treponemale antistoffen levenslang in het bloed aanwezig blijven, terwijl non-treponemale antistoffen wat zeggen over de activiteit van de ziekte.

513
Q

wat is specifieker non-treponemale of treponemale testen

A

treponemale test

514
Q

behandeling syfilis

A

peniciline

515
Q

voorlopers melanoom

A

melanoma in situ, lentigo maligna en giant congenital naevus

516
Q

melanoom

A
  • kan op elke plek voorkomen (ook die niet in aanraking komen met de zon)
  • moedervlek die plotseling van vorm, kleur, omtrek en grootte veranderd
517
Q

risicofactoren melanoom

A
  • uv straling, ernstige verbanding op jonge leeftijd, huidtype 1, blond haar blauwe ogen, sproeten en basaalcel/plaveiselcel carcinoom in vg
518
Q

diagnostiek melanoom

A

dermatoscopie
- de Breslow-dikte bepalen -> Dit is de afstand tussen de granulaire laag en de diepste tumorcel

519
Q

wat gebeurd er als de verdenking op een melanoom hoog is

A

diagnostische excisie met een marge van 2 mm. vervolgens therapeutische incisie met een marge van 1 cm

520
Q

basaalcelcarcinoom

A
  • ontstaat in de epidermis in keratinocyten
  • gemiddelde leeftijd 65 jaar
  • gelijke incidentie tussen mannen en vrouwen
  • 3 x verhoogde kans op andere huidkankervormen
  • toename door: zonnen, zonnebanken, toenemend gebruik immunosuppresiv, vergrijzing, toenemend bewustzijn, na lokaal trauma of na radiotherapie
521
Q

basaalcelnaevus syndroom

A

mutatie in PTCH gen waardoor er meerdere BCC’s ontstaan vanaf jonge leeftijd
- glazige, wasachtige, doorschijnende papel, plaque of nodus met praelmoerachtige glans
- daarnaast zie je vaak centrale ulceratie met een verheven bleke rand, teleangiëctastieën en bloed het snel

522
Q

behandeling laag risico BCC

A

excisie met 3 mm marge of topicale therapie (fluorouracil)

523
Q

wanneer laag risico BCC wanneer hoog risico BCC

A

laag: superficieel, nodulair
hoog: sprieterig, micronodulair, h-zone, > 2cm, recidief

524
Q

behandeling hoog risico BCC

A

excisie met 5 mm marge of mohs micrografische chirurgie

525
Q

voorstadia Plaveiselcelcarcinoom (PCC)

A

actinische keratosen en morbus bowen
-> behandeling cryotherapie of curretage

526
Q

Plaveiselcelcarcinoom (PCC)

A

huidkleurige tot erythemateuze pijnlijke plaque of nodus
- vaak schilfering of centrale ulceratie en bloed de laesie
- 80% komt voor in hoofd-hals gebied
- bij stadium II ook echo hals maken

527
Q

Plaveiselcelcarcinoom (PCC)

A

huidkleurige tot erythemateuze pijnlijke plaque of nodus
- vaak schilfering of centrale ulceratie en bloed de laesie
- 80% komt voor in hoofd-hals gebied
- bij stadium II ook echo hals maken

528
Q

PCC STADIUM 1 Beleid

A

excisie 5 mm marge

529
Q

PCC stadium 2 beleid

A

excisie 10 mm marge of mohs procedure

530
Q

PCC bij de lip beleid

A

mohs procedure of brachytherapie

531
Q

beleid goedaardige moedervlek

A

geen verdere behandeling

532
Q

invasief melanoom

A

schildwachtklier dissectie om te bepalen of kanker zich heeft verspreid naar nabijgelegen lymfeklieren

533
Q

waar komt psoriasis vaak voor

A
  • ellebogen, knieen, behaarde hoofdhuid, onderrug en nagels
534
Q

welke kleur zijn psoriasis laesies vaak

A

rood

535
Q

varicella

A
  • voorkeursleeftijd tussen de 0-4 jaar
  • maculae die overgaan in blaasjes en crusteuze laesis, gecombineerd met koorts en algehele malaise
536
Q

Scabiës

A
  • direct huidcontact: langdurig en nauw
  • voorkeurslocaties: schaamstreek, tussen de vingers, polsen, ulnaire zijde van de hand, enkels, oksel en rondom de tepels
  • bij mannen vrijwel altijd het geslacht aangedaan
  • complicaties: superinfectie met S. aureus en/of Streptococcus pyogenes of een poststreptokokken endocarditis en glomerulonefritis
537
Q

wat zie je bij de dermatoscopie bij scabies

A

deltasign: kop en voorpoten

538
Q

behandeling scabies

A

ivermectine op dag 1 en 8 en permetrine creme op dag 1 en 8
benzylbenzoaat bij zwangeren op dag 1,2,8,9
- contact behandelen
- hygienische maatregelen

539
Q

Polymorfe lichteruptie

A
  • vrouwen in vruchtbare jaren
  • huiduitslag en jeuk
540
Q

risicogroepen voor SOA

A

mannen die seks hebben met mannen, personen met veel wisselende contacten of personen uit een SOA-endemisch gebied

541
Q

verwekkers urethritis (soa) bij mannen

A

Neisseria gonorrhoeae, Chlamydia trachomatis, Mycoplasma genitalium en HSV

542
Q

symptomen soa urethritis

A
  • dysurie
  • irritatie van de urthra
  • jeuk en/of afscheiding uit de urethra
543
Q

Chlamydia welke soort kan conjunctivitis veroorzaken en welke urogenitale infecties

A

conjunctivitis: A, B, Ba en C
urogenitale infecties: D t/m K ( afscheiding helder en waterig)

544
Q

vrouwelijke symptomen chlamydia

A

pijn of een branderig gevoel bij plassen, meer uitscheiding of andere afscheiding uit vagina dan normaal, tussentijdse bloedingen, pijn of bloedverlies tijdens of na het vrijen, pijn in de onderbuik en pijn rechtsboven in de buik

545
Q

mannelijke symptomen chlamydia

A

pijn of een branderig gevoel bij het plassen, afscheiding uit de penis en pijn in de balzak

546
Q

complicaties chlamydia

A
  • ascenderende infecties en infertiliteit
547
Q

diagnostiek man chlamydia

A

eerstestraals urine

548
Q

behandeling chlamydia

A

azitromycine of doxycycline en ontsmettende oogdruppels

549
Q

Gonorroe

A
  • gramnegatieve diplococcen
  • seksueel actieve mensen tussen de 15 en 24
  • besmetting van het oog aan de zijde van de dominante hand
  • kan gedissemineerde infectie veroorzaken: symptomen hiervan zijn: koorts, polyartritis en zelfs een septische artritis
550
Q

LO gonorroe

A

gele pus uit de urethra

551
Q

diagnostiek gonorroe

A

PCR en kweken van oogvocht

552
Q

behandeling gonorroe

A

ceftriaxon of anders ciprofloxacine, azitromycine of cefotaxim

553
Q

Herpes simplex (HSV)

A
  • blaasjes
  • vesiculaire huidlaesis, opgezette oogleden, tranen en irritatie in de ogen
  • hsv1 komt het vaakst voor
  • blijven latent aanwezig in de neurale ganglia
  • diagnostiek: PCR en serologie
  • behandeling van uveititsL valaciclovir
554
Q

mammacarcinoom

A
  • kan BRCA1 en BRCA2 gen mutatie zijn (kan ook eierstokkanker geven) (60-80% risico)
  • autosomale dominante overerving
555
Q

stadiëring mammacarcinoom

A
  • Stadium I: een tumor < 2 cm zonder aangedane lymfklieren of metastasen.
  • Stadium II: een tumor tussen 2-5 cm, wel of geen aangedane lymfklieren maar geen afstandsmetastasen.
  • Stadium III: een tumor groter dan vijf centimeter, wel of geen aangedane lymfklieren maar geen afstandsmetastasen. De tumor valt ook onder dit stadium als hij kleiner is, maar door de huid naar buiten komt of als hij vastzit aan de borstwand, omdat dit de kans op metastasen vergroot.
  • Stadium IV: een tumor met aangetoonde metastasen.
556
Q

klachten verschillende metastasen

A
  • botmetastasen: veel pijnklachten
  • levermetastasen: buikpijn, misselijkheid en geelzucht
  • longmetastasen: dyspnoe
  • huidmetastasen: bloedding
  • hersenmetastasen: hoofdpijn
557
Q

gunstige prognostische factoren mammacarcinoom

A

: leeftijd boven 70 jaar; mucineus bij histologie; meer dan 5 jaar ziektevrij interval; oestrogeenreceptor positief.

558
Q

ongunstige prognostische factoren mamacarcinom

A

leeftijd onder 35 jaar; metaplastisch bij histologie; ziektevrij interval minder dan 2 jaar; triple negatief (ER/PR/Her2)

559
Q

behandeling gemetastaseerd BrC

A
  • systemische therapie
  • iedereen komt in aanmerking voor chemotherapie
  • botversterkende medicatie als bisfosfonaten of antistoffen tegen rank ligand bij botmetastasen
  • antihormonale therapie eerste voorkeur (even effectief als chemo, langer effectief, minder bijwerkingen en steeds delende tumoren de ER kunnen verliezen
560
Q

covid

A

incubatie tijd 2-14 dagen
matglas afwijkingen op rontgen
diagnose: pcr: keelneus swab nasopharynx, serologie IgM/IgG, CT-thorax, klinische verdeking
behandeling: bij matig dexamethason
bij ernstig dexamethason max 1- dagen eventueel eenmalig tocilizumab

561
Q

hoe kan je beademing geven bij een wakkere patient

A

high-flow nasal oxygen

562
Q

via wat gaan intubatie en mechanische ventilatie

A

positieve druk beademing, onder sedatie en soms buikligging

  • worden behandeld in aerogene isolatie