Ziektebeelden 1e jaar Flashcards

1
Q

Symptomen van acute pancreatitis

A
heftige, stekende epigastrische pijn, uitstralend naar rug 
misselijkheid en braken 
koorts 
icterus 
bij galstenen als oorzaak: koliek pijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Diagnose stellen acute pancreatitis

A

Lab: amylase en/of lipase > 3x bovengrens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Oorzaken acute pancreatitis

A
Binge drinking (6-12 uur eerder) 
Medicatie 
Infectie 
Galstenen 
Metabole stoornissen
Trauma
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Risicofactoren voor cholelithiasis

A

Fat, Female, Forty, Fertile

Hoog cholesterol en onverzadigde vet inname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Behandeling van cholelithiasis

A

Endocopisch: ERCP
Chirurgisch: galwegexploratie

ERCP > chirurgisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Diagnose Aneurysma Aorta Abdominalis (AAA)

A

Aortaverwijding met >1,5x normale diameter (±3 cm)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Risicofactoren AAA

A
Roken 
Hypertenstie 
Hyperlipidemie 
COPD 
Familiair
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer is een operatie geïnduceerd bij AAA

A

Aorta diameter >5,5 cm –> Ruptuur risico > risico operatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kenmerken van atriumfibrilleren (boezemfibrilleren)

A

Volledig irregulair, ventriculair (breed complex) tachycardie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is er te zien op een ECG van atriumfibrilleren

A

Zaagtand basislijn
Breed complex
Volledig irregulair/niet samenhangend
Geen p-toppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Behandeling van atriumfibrilleren

A

Acute setting: cardioversie onder narcose
Levensstijl adviezen
Medicamenteus:
- Beta-blokker
- Anti-stolling: coumarines, heparine, DOAC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn belangrijke complicaties van atriumfibrilleren

A

Optreden van: CVA, hartinfarct, longembolie door stolsel vorming in hartoortje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de epidemiologie van AVNRT

A
  • beginleeftijd: 20ste levensjaar
  • Incidentie: 30% bevolking
  • prevalentie: 1:800
  • man < vrouw (1:3)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Behandeling van AVNRT

A
Ablatie 
Vasovagale manœuvre 
Medicamenteus: 
- beta-blokker 
- calcium antagonist 
- adenosine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een AVRT

A

AVRT = atrio-ventriculaire re-entry tachycardie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kenmerken ECG voor AVRT

A
  • smal complex

- delta-golf: golf na p-top

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Kenmerken ECG voor AVNRT

A
  • smal complex
  • P-top achter QRS-complex en/of verdwijnen
  • verlengde PR-tijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke kenmerken horen bij LO bij acute bronchitis

A

LO: piepen + crepitaties + Rhonchi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke kenmerken horen bij LO bij pneumonie

A

LO: ademruis + crepitaties + percussie; verlaagd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Kenmerken X-thorax bij pneumonie

A

X-thorax: consilidatie + silhouette sign

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Gevolgen van COPD

A
Irreversibele bronchiale obstructie 
Gaswisseling stoornis  
hypersecretie van mucus 
hyperinflatie 
pulmonale hypertensie 
fibrose vorming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Kenmerken horen bij LO COPD

A

LO: verminderd ademgeruis, piepen, percussie: normaal of hypersenoor + verlengt experium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Behandeling COPD

A
Beta-2 agonisten: salbutamol, salmeterol
M- antagonisten: ipatropium, tiotropium 
Theophylline 
inhalatie cortiocsteroiden: budesonide 
Montelukast 
Omelizumab
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Kenmerken spirometrie van intestinale longziekte (ILD)

A

Spirometrie:

  • vorm: puntputs
  • TLC: <-1,64 SD
  • FEV1: verlaagd
  • FEV1/VC: normaal of verhoogd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Beloop intestinale longziekte (ILD)

A

Zonder longtransplantatie levensverwachting: 3 - 5 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Symptomen bij EEA: acute vorm

A

anamnese:
- Dyspnoe
- Hoesten
- Koorts
- Malaise

LO: squeeking + verscherpt ademgeruis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Symptomen bij EAA: chronische vorm

A

Anamnese: dyspnoe

LO: clubbing + crepitaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

HR-CT bij EAA: acute vorm

A

HR-CT: airtrapping, matglas, ontsteking nodules

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

HR-CT bij EAA: chronische vorm

A

HR-CT: fibrose + cystevorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat kan er uit het lab komen bij pneumonie?

A

CRP: verhoogd
serum ureum: verhoogd
Leuko’s: verlaagd
pH: verlaagd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Risicofactoren voor pneumothorax

A
Lange, slanke man 
Roken 
Trauma 
Positieve FA 
COPD/emfyseem 
Activiteit met grote drukverschillen 
Longoperatie gehad
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Symptomen bij astma

A

Dyspnoe
Hoesten: vooral nacht en/of ochtend
piepende ademhaling
druk op de borst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Aanvullend onderzoek bij astma

A

Spirometrie: obstructie aantonen –> FEV1 <-1,64 SD

reversibiliteit bepalen:

  • Peakflow: 20% variatie binnen dagen of 10% (kind: 13%) in 1 dag
  • reversibiliteit meting: FEV1 > 12% omhoog na >200 ml

Bronchiale hyperreactiviteit test (histamine provocatie)
- FEV 20% dalen –> <32.0 mg/ml is afwijkend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

symptomen bij longembolie

A
Dyspnoe 
Pijn op borst vast aan ademhaling 
hoesten 
koorts 
zweten 
tachypnoe 
tachycardie 
soms bloed ophoesten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe werkt de WELLS score

A

> 4 punten –> spiraal CT
<4 punten –> D-dimeer –>
>0,5 –> spiraal CT
< 0,5 –> uitgesloten longembolie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Hoe werkt de YEARS beslisregel

A

> 1 punt –> D-dimeer –> >0,5 = spiraal CT

0 punten –> D-dimeer –> >1,0 = spiraal CT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe lang moet je antistolling slikken na longembolie

A

Bij risicofactor: 3 maanden
Bij maligniteit: 3-6 maanden
Bij ideopatisch: 3 maanden tot levenslang
Bij recidief/levensbedreigend: levenslang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat betekend teleangiectasie

A

teleangiectasie = uitzetting bloedvaatjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Symptomen van diep veneuze trombose (DVT)

A
Trombose been: 
    -dik 
    -warm 
    -rood
    -glanzend
    -pijnlijk 
Pijnlijk 
Jeuk 
Pitting oedeem 
varices 
ulceraties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Diagnose stellen diep veneuze trombose (DVT)

A

Klinische kansschatting maken

  • > 2 punten –> CUS (echo)
  • < 2 punten —> D-dimeer
    - <0,5 –> uitgesloten
    - > 0,5 —> CUS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Hoe worden klachten van varices erger?

A
  • in de loop van de dag
  • lang stilzitten
  • warme omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe worden klachten van varices minder erg?

A
  • Spieren bewegen

- Been omhoog leggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Symptomen van varices

A
  • jeuk
  • verkleurde of verharde huid
  • warm
  • krampen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Complicaties van varices

A
  • varices bloeding

- tromboflebitis = ontsteking oppervlakkige venen door trombus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Symptomen van chronische veneuze insufficiëntie

A
  • zwaar of vermoed gevoel been
  • nachtelijk krampen of onrustige benen
  • jeuk
  • varices
  • pigmentatie
  • pitting oedeem
  • eczeem
  • erythema
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Gevolgen van Chronische veneuze insufficiëntie (CVI)

A

Gevolgen CVI:
Stuwing been venen
Verhoogd veneuze druk
Veneuze reflex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wanneer spreek je van hypertensie

A

Hypertensie: 140/90 mmHg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Bevindingen lichamelijk onderzoek bij myocardinfarct

A
  • transpireren
  • soeffle
  • tekenen van shock
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Verschil tussen STEMI en nSTEMI in behandeling

A

STEMI: ZSM revasculariseren
nSTEMI: binnen 24 h revasculariseren
tenzij: hemodynamisch instabiel of niet pijnvrij krijgen –> ZSM revasculariseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Welke medicijnen zitten in de golden 5 bij een myocardinfarct

A
  • Aspirine
  • Beta-blokker
  • ACE-remmer
  • P2Y12 inhibitor
  • Statine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Symptomen van een myocardinfarct

A

Pijn op de borts met uitstraling L arm en/of schouder
Dyspnoe
Palpitaties
Vegatieve verschijnselen: misselijk, zweten, grauw zien
Algehele malaise

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Welke soorten angina pectoris heb je?

A

Stabiel = door plaque klachten bij inspanning en verdwijnen bij rust

Instabiel = door trombus afsluiting vat dus klachten bij rust

prinzmetal = klachten door vaatspasme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Hoe diagnose stellen bij stabiele angina pectoris

A

Passend anamnese

inspanning ECG: ST-depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Behandeling stabiele angina pectoris op volgorde uitvoeren

A
  1. levensstijl adviezen
  2. medicamenteus: beta-blokker, calciumantagonist, nitraat, tromboaggregatieremmer, statine, ACE-remmer
  3. revascularisatie: PCI/CABG
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Behandeling instabiele angina pectoris

A
  1. revascularisatie: PCI/CABG
  2. medicamenteus
  3. levensstijl advies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Symptomen van myocarditis

A
POB 
Hartfalen: orthopnoe, ect 
Hartritmestoornis: palpitaties 
Dyspnoe 
Koorts 
Zweten 
Virale klachten 
Vocht vasthouden 
Vermoeidheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Welk aanvullend onderzoek wordt er gedaan om myocarditis vast te stellen

A

ECG: geleidingsstoornis, ritmestoornis, polarisatieafwijking
ECHO: verminderde pompfunctie
LAB: verhoogd troponine, CRP, virusparameters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Symptomen bij pericarditis

A
stekende, scherpe pijn op de borst 
    - erger: plat liggen, inademen, bewegen 
    - beter: voorovergebogen 
Dyspnoe 
infectieuze klachten 
Koorts
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Diagnose stellen pericarditis

A

2 van de 3 aanwezig:
LO: pericardwrijiven
ECG: ST-elevatie in bijna alle afgeleiden
ECHO: pericardeffusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Symptomen hartfalen

A
Longoedeem 
Pitting oedeem 
Dyspnoe 
Orthopnoe 
Nicturie 
Palpitaties 
Vermoeidheid 
Verwardheid 
Hoesten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat kan je waarnemen bij LO bij hartfalen

A

LO: crepitaties en tachycardie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat is er te zien op ECG, X-thorax en Lab bij hartfalen

A

ECG:

  • ST-verandering
  • Q-golf
  • Geleidingsstoornis
  • Ritmestoornis

X-thorax:

  • Cor-thorax ratio > 5,0
  • Apex verschuiving naar Links

Lab:
- BNP/NT-proBNP: verhoogd
>400 = HF waarschijnlijk
< 100 = HF onwaarschijnlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Behandeling hartfalen

A

Levensstijl advies
Diuretica
ACE-remmers
Beta-blokkers ‘start low, go slow’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Symptomen van aortaklep stenose

A
AP klachten 
Hartfalen klachten 
Duizeligheid 
Syncope 
Plotse dood
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wat kan je horen bij LO bij aortaklep stenose

A

LO: systolische erectie geruis tussen 1e en 2 harttoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Risicofactoren voor aortaklep stenose

A

Anatomische afwijkingen
Ouderdom
Endocarditis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Behandeling van aortaklep stenose

A

Percutane interventie: ballondilatatie
Klepplastiek
Klepvervanging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Klachtem bij het syndroom van Tietze

A
Pijn op de borts met uitstraling 
Pijn duidelijk aan 1 kant 
Pijn spontaan ontstaan 
Pijnlijke plek kan rood en dik worden 
Pijn erger door: 
    - diep zuchten 
    - Hoesten/niezen 
    - Bewegen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Waar zitten de M2 en M3 receptoren (muscarine receptoren: binden acethyl choline)

A

M2: hart en zenuwen
M3: gladde spierweefsel en exocriene klieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Effect van alfa 1 agonisten

A
Vasoconstrictie 
Hypertesie 
Veneuze druk omhoog 
Pupilverwijding 
Aanspannen urether sphincter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Effect van alfa 2 agonisten

A

Vasoconstrictie
Verminderd insuline afgifte
Verminderd neurotransmitter afgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Effect van beta 2 agonisten

A
Vasodilatatie 
Hypotensie 
Verslappen bronchi 
Verslappen baarmoeder 
Verhogen glycogenolyse 
Verhogen afgifte glucagon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Welke groep vallen de volgende geneesmiddelen:

  • Salbutamol
  • Salemeterol
  • Formoterol
A

Beta 2 agonisten (beta-2 sympathicomimetica)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Effect van beta 1 antagonisten

A
Verlagen hartfrequentie 
Verlagen contractiliteit 
Verlagen cardiac output 
Verlagen hartgeleiding 
Verlagen renine afgifte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Welke groep vallen de volgende geneesmiddelen:

  • Propanolol
  • Sotalol
  • Metoprolol
  • Atenolol
A

Beta blokkers (Beta- 1 sympaticolytica)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Wat is het effect van en bij welke aandoeningen gebruikt:

  • nitroglyceride
  • Isosorbide dinitraat
  • Isosorbide mononitraat
A

Groep: nitraten
Gebruikt: Myocard infarct en angina pectoris

Effect: vasodilatatie –> preload omlaag + O2 behoefte omlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Wat is het effect van en bij welke aandoeningen gebruikt:

  • Amlodipine
  • Nifedipine
A

Groep: calciumantagonist
Gebruikt: AVNRT, hypertensie en angina pectoris

Effect: vasodilatatie, verlagen contractiliteit en hartfrequentie en langere diastole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Bijwerking van: (beta 2 agonisten)

  • Salbumanol
  • Salmeterol
A

Reflex tachycardie
Aritmieën
Tremor
Transpireren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Wat betekend een type 1 fout?

A

Type 1 fout = nulhypothese (geen verschil gevonden) hoort te kloppen ondanks dat er een significant verschil is gevonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Wat betekend een type 2 fout?

A

Type 2 fout = geen significant verschil gevonden ookal hoor je die wel te vinden (nulhypothese (geen verschil) had verworpen moeten worden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Hoe berekend je de numbers-needed-to-treat (NNT)

A

NNT = 1 : RD (Risk difference –> CI groep A - CI controle groep)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Hoe berekend je de power van de studie?

A

Power = 1 - type 2 fout

83
Q

Wat betekend een lage power

A

Bij een lagere power wordt de kans op een type 2 fout groter

84
Q

Wat is het effect van theofylline

A

Theofylline = bronchodilatator

85
Q

Waarom theofylline niet geven aan kinderen

A

Theofylline verhoogd kans bij kinderen op:

  • convulsies
  • aritmieën
86
Q

Volgorde behandelplan astma

A
  1. Beta 2 agonist: salbutamol, salmeterol
  2. Cortiocsteroid toevoegen: Budesonide, bedometason
  3. Dosis corticosteroid verhogen
  4. toevoegen beta-2 agonist, montelukast of omalizumab
87
Q

Op welke transporter heeft bumetanide en furosemide effect

A

Groep = lis diuretica
werken op: NKCC2 = natrium-kalium-chloride-co-transporter
- in lus van Henle

88
Q

Op welke transporter heeft hydrochloorthiaze en chloorthalidon effect

A

Groep: Thiazide diuretica
Werken op: NCC = natrium-chloride-cotransporter
- in distale tubulus

89
Q

Op welke transporter heeft Spironolacton en amilorde effect

A

Groep: kalium sparende diuretica
Werken op: ENaC= natrium opname gekoppeld aan kalium afgifte
- in verzamelbuis

90
Q

Werking en voor welke ziektes gebruikt: ongefragmenteerd heparine

A

Heparine: anti-stolling
Gebruikt voor: angina pectoris, longembolie acute afse, DVT, atriumfibrileren

Effect: anti-trombine –> trombine wegvangen

91
Q

Toedieningsvorm, T1/2 en nadelen van ongefragmenteerd heparine

A

Toediening: IV
T1/2: 0,5 - 3 h
nadelen: onvoorspelbaar effect

92
Q

effect en voor welke ziektes gebruikt:

Nadroparine

A

Groep: LMWH
Ziektes: longembolie acute fase en DVT

Effect: antistolling door wegvangen Factor Xa

93
Q

Effect en voor welke ziektes gebruikt:
Alcenocoumarol
Fenprocoumaron

A

Groep: vitamine K antagonist
Ziektes: DVT + atriumfibrileren

Effect: antistolling door vitamine K wegvangen waardoor stollingsfactoren II, VII, IX, X niet kunnen worden gemaakt

94
Q

Nadeel van Acenocoumarol en Fenprocoumaron

A

Moet steeds de INR worden gemeten –> naar trombose dienst.

INR = Protrombine tijd patiënt / Protrombine tijd normaal persoon

95
Q

Effect en voor welke ziektes gebruikt:
Dabigatran
Apixaban

A

Groep: DOAC
Ziektes: DVT + atriumfibrileren

Effect:

  • Dabigatran = Directe trombine remmer
  • Apixaban = directe factor X remmer
96
Q

Effect en voor welke ziektes gebruik:

Acetylsalicylzuur

A

Groep: tromboaggregatie remmer
Ziektes: instabiele AP en myocardinfarct

Effect: Remt irreversibel cyclo-oxigenase (COX1) in trombocyten

97
Q

Effecxct en voor welke ziektes gebruikt:
Clopidogrel
Prasugrel

A

Groep: P2Y12 remmers - tromboaggregratie temmers
Ziekte: myocardinfract

Effect: Irreversibele remming ADP-receptor in trombocyten waardoor niet samenklonteren

98
Q

Bevindingen LO bij longembolie

A

LO: sonore percussie en pleurawrijven

99
Q

Verschil tussen type 1 en type 2 respiratoire insufficiëntie

A

type 1 = longfalen/incompleet
- pO2 verlaagd

Type 2 = pompdalen/compleet
- pO2 verlaagd, pCO2 verhoogd

100
Q

Oorzaken van type 1 respiratoire insufficiëntie

A
Verminderde O2 in omgeving 
   - Hoogte 
   - Slechte ademhalingstechnieken 
(milde) hypoventilatie 
    - Slaapapnoe 
   - Verminderde spierkracht 
Ventilatie-perfusie stoornissen 
   - dode ruimte: longembolie 
   - shunt: VSD, ASD, pneumonie, astma, emfyseem, consolidaties, bloeding longen  
Diffussie stoornissen
    - long emfyseem 
    - fibrose 
    - COPD/ILD/pneumoconioce 
    - Longresectie
101
Q

Oorzaken van een type 2 respiratoire insufficiëntie

A
Teveel CO2 productie 
hypoventilatie 
Cerebraal iets kapot waardoor ademhalingscentrum niet meer goed werkt 
Spierzwakte/paralyse diafragma 
Kyfose 
Ribfractuur
102
Q

Klinische kenmerken van type 1 respiratoire insufficiëntie

A
Patiënt: onrustig, euforisch, comateus 
Ademhaling: grote teugen + hoge frequentie 
Cyanose van lippen 
Tachycardie 
Polyglobulie --> langer bestaand
103
Q

Klinische kenmerken van type 2 respiratoire insufficiëntie

A

Polyglobulie
myocard insufficiëntie
Vochtretentie
Acidose

104
Q

Welke deel hart heeft afgeleiden beeld:

  • II, III, aVF
  • V1, V2
  • V3, V4
  • I, aVL, V5, V6
A
  • II, III, aVF = onderwand
  • V1, V2 = anterior septaal
  • V3, V4 = anterior
  • I, aVL, V5, V6 = lateraal
105
Q

Welke kleppen aangedaan bij: diastolisch hartgeruis

A

Diastolisch:

  • mitralis stenose
  • aorta insufficiëntie
106
Q

Welke kleppen aangedaan bij: systolisch hartgeruis

A

Systolisch

  • Mitralis insufficiëntie
  • Aorta stenose
107
Q

Oorzaken van microcytaire anemie

A

ijzer tekort
chronische ziekte
thalassemie
hemoglobine pathologieën

108
Q

Oorzaken van normocytaire anemie

A
Chronische ziekte 
Hemolyse 
Bloedingen 
hematologische maligniteit 
leverfalen 
nierfalen 
hypothyreoïdie 
hemoglobine pathologieën 
plastisch syndroom 
Medicamenteus
109
Q

Oorzaken van macrocytaire anemie

A
Vitamine B12 defficiëntie 
Foliumzuur defficiëntie 
hypothyreoïdie 
Myelodysplastisch syndroom 
Alcohol gebruik 
Medicamenteus
110
Q

Wat is primaire, secundaire en tertiaire preventie

A

Primaire = voorkomen gezonde personen niet ziek worden

Secundair = Opsporen van ziekte bij zieke, hoogrisico of genetische aanleg hebben

tertiaire = Ziek persoon niet zieker of complicaties krijge en bevorderen zelfredzaamheid

111
Q

Wat is een obstructieve shock?

A

Obstructieve shock = shock door obstructie in de bloedbaan, vb bloedpropje

112
Q

Wat is een hypovolemische shock?

A

Hypovolemische shock = shock door heftig bloedverlies, vochtverlies of uitdroging waardoor er te weinig bloedvolume is om weefsel O2 te geven

113
Q

Wat is cardiogene shock?

A

Cardiogene shock = shock door hartfalen waardoor hart te weinig pompkracht heeft

114
Q

Wat is distributieve shock

A

Distrutieve shock = shock door slechte verdeling van het bloed over lichaam doordat bloedvaten heel wijd open gaan staan. Er is hierbij geen bloedverlies

Vb: anafylactische shock, septische shock en neurogene shock

115
Q

DD bij hematurie

A

IgA nefropathie
Syndroom van Alport
Thin membrane nefropathie

116
Q

Waarmee presenteert ziektebeelden zich:

  • IgA nefropathie
  • Syndroom van Alport
  • thin membrane nefropathie
A
  • IgA nefropathie: hematurie + proteïnurie
  • Syndroom van Alport: hematurie + proteïnurie
  • thin membrane nefropathie: hematurie
117
Q

Kenmerken van het syndroom van Alport (patiënten) + hoe diagnose stellen?

A

Syndroom van Alport: genetisch defect in collageen type 4

Kenmerken subtype 5: X-gebonden, patiënten

  • Jongens
  • Doof
  • Jonge leeftijd problemen

Diagnose ook stellen via HUID of BLOED

118
Q

Kenmerken van nefrotisch syndroom

A

Nefrotisch syndroom = verlies van selectiviteit:

  • Proteinurie >3,5 g/dag
  • Oedeem
  • Hyperalbuminerie
  • Hyperlipidemie
119
Q

DD bij nefrotisch syndroom

A

Nefrotisch syndroom:

  • Minimal change disease
  • Vocaal segment glomerulosclerose
  • Membraneus glomerulopathie
120
Q

Behandeling nefrotisch syndroom

A

Vaak met: prednison (afweerremmen medicatie)

Proteinurie behandelen: ACE-remmers of Angiotensine receptor antagonisten

121
Q

Kenmerken van nefritisch syndroom

A

Nefritisch syndroom:

  • Nierinsufficiëntie
  • Hematurie
  • Proteinurie < 3 g/dag
  • Oedeem
  • Hypertensie
122
Q

DD bij nefritisch syndroom

A

Nefritisch syndroom:

  • Anti-GBM glomerulonefritis
  • ANCA geassocieerde glomerulonefritis
  • Poststreptococcen glomerulonefritis
123
Q

Waar zijn de antistoffen tegen gericht bij:

  • Anti-GBM glomerulonefritis
  • ANCA geassocieerde glomerulonefritis
  • Poststreptococcen glomerulonefritis
A
  • Anti-GBM glomerulonefritis: Collageen type 4A in basaal membraan van de nier
  • ANCA geassocieerde glomerulonefritis: ANCA antistoffen tegen witte bloedcellen
  • Poststreptococcen glomerulonefritis: antistoffen tegen strep eiwitten afkomstig van luchtweginfectie die neerslaan in de nier
124
Q

Wat is de belangrijkste bijwerking van:

  • Amlodipine
  • Nifedipine
A

Groep: calciumantagonist

Bijwerking: enkel oedeem

125
Q

Belangrijkste bijwerkingen van:

  • Enalapril
  • Perindopril
A

Groep: ACE-remmers

Bijwerkingen:

  • Droge hoest
  • Angio oedeem
  • Ontwikkelen nierinsufficiëntie
126
Q

Belangrijkste bijwerkingen van:

  • Propanolol
  • Metoprolol
  • Atenolol
  • Sotalol
A

Groep: Beta-blokkers

Bijwerkingen:

  • bradycardie
  • koude acra
  • vermoeidheid
  • impotentie
  • brochoconstrictie
127
Q

Belangrijkste bijwerkingen van:

- Prednison

A

Groep: glucocorticoïd (ontstekingsremmend)

Bijwerkingen:

  • Hypertensie
  • Spierzwakte
  • Overgewicht
  • Diabetes mellitus
128
Q

Op basis van welke criteria kan de diagnose artritis temporalis worden gesteld?

A

Aanwezigheid miniaal 3 van de 5 criteria:
1. leeftijd > 50 jaar
2. nieuwe (gelokaliseerde hoofdpijn
3. pijn en/of verminderde pulsatie van a. temporalis bij palpatie
4. BSE > 50
5. biopt met (grote vaten) vasculitis

129
Q

Wat is de behandeling van Artritis temporalis?

A

Hoge dosis glucocorticosteroiden gedurende 1-2 weken (schade oog voorkomen)

Daarna: verlagen dosis die wordt gegeven tussen 1-meerdere jaren (om recidief te voorkomen)

130
Q

Wat is het medicatie opbouw schema bij astma?

A

1e stap: kortwerkend beta-2 receptor agonist: salbutamol/terbutaline
2e stap: inhalatiecorticosterois bij geven: beclometason/budesonine
3e stap: dosis inhalatiecorticosteroid verhogen
4e stap: langwerkend beta-2 receptor agonist of M(3)-receptor antagonist of theofylline
5e stap: montelukast of omalizumab

131
Q

Welke testen kunnen worden gedaan om de diagnose astma te ondersteunen?

A
  1. spirometrie
    • obstructie als: FEV1/FCV <-1,64 SD (LLN) of <0,70
    • vorm: concaaf
  2. reversibiliteit meting:
    • reversibel als: verbetering na bronchodilatator in FEV1 > 12% na > 200 mL
  3. Variabiliteit meten:
    - bepalen piekflow over de dag: Variatie binnen 1 dag krijgen: > 10% (kind >13%) –> aanwijzing astma
  4. bronchiale hyperreactiviteit:
    • hyperreactiviteit als: FEV1 daalt met 20%
    • ## PC20 = provocatieconcentratie waarbij FEV1 20% gedaald
132
Q

Hoe kunnen de 3 verschillende vormen van neuropathieën leiden tot een diabetische voet?

A
  1. sensibele neuropathie –> voelt trauma niet en voelt niet dat wondje ontstaat
  2. motorische neuropathie –> zwakte van voetspieren waardoor standsafwijkingen en coördinatieproblemen wat leidt tot drukpunten, eeltvorming en kleine bloedingen
  3. autonomie neuropathie –> droge huid met minder doorbloeding
133
Q

Wat kunnen oorzaken zijn van microcytaire anemie?

A

Microcytaire anemie: MCV < 80 FL

  • ijzergebrek
  • chronische ziekte
  • thalassemie
  • andere hemaglobinopathieën
134
Q

Wat kunnen oorzaken zijn van normocytaire anemie?

A

Normocytaire anemie: MCV 80-100 FL

  • hemolyse
  • chronische ziekte
  • bloeding
  • medicatie
  • hematologische maligniteit
  • nierfalen
  • leverziekte
  • hypothyreoïdie
  • hemoglobinepathieën
  • aplastisch syndroom
135
Q

Wat kunnen oorzaken zijn van Macrocytaire anemie?

A

Macrocytaire anemie: MCV > 100 FL

  • vitamine B12 deficiëntie
  • vitamine B11 deficiëntie
  • alcohol abuse
  • medicatie
  • hypothereoidie
  • myelodysplastisch syndroom
136
Q

Wat is stabiele angina pectoris?

A

stabiele angina pectoris = verminderde bloeddoorstroom door de coronair vaten door stabiele atherosclerotische plaque

137
Q

Hoe kan je de diagnose stabiele anigina pectoris bevestigen?

A

Inspannings ECG: ST-depressie zien

138
Q

Hoe gaat de behandeling van stabiele angina pectoris?

A
  • leefstijladviezen
  • medicatie:
  • symptomatisch: beta-blokkers, calciumantiganosten, nitraten, trombocytenaggregatieremmers
  • preventief: statines, ACE-remmers
  • Operatief (als medicatie niet werkt:
    • PCI: percutane coronaire interventie
    • CABG: coronair arterieel bypass graft
      Indicaties: ernstig drievatslijden, hoofdstam laesie, hoge LAD laesie
139
Q

Welke klachten kunnen voorkomen bij hyperthyreoïdie?

A
  • gewichtsverlies
  • warmte intolerantie
  • tremor
  • hartkloppingen
  • angst
  • diarree
  • dyspnoe
  • atriumfibrilleren
  • struma
  • exopthalmopathie
140
Q

Wat is de ziekte van Hirschprung?

A

Ziekte van Hirschprung = aangeboren afwijkingen waarbij deel van dikke darm geen zenuwcellen bevat en hierdoor slecht kan contraheren

141
Q

Wat is de normale incidentie van de ziekte van Hirschprung en bij syndroom van Down?

A

Normaal = zeldzaam –> 1 : 5000

Down = vaak –> 2 : 100

142
Q

Wat is de mononucleosis infectiosa?

A

Mononucleosis infectiosa = ziekte van Pfeiffer = infectie ziekte veroorzaakt door het Epstein-Barrvirus

143
Q

Bij welke groepen komen volgende hematologische maligniteiten vaker voor?:
- acute lymfatische leukemie (ALL)
- acute myeloid leukemie (AML)
- chronische lymfatische leukemie (CLL)
- chronische myeloid leukemie (CML)

A
  • acute lymfatische leukemie (ALL): kinderen en jongvolwassenen
  • acute myeloid leukemie (AML): mensen boven 60 jaar
  • chronische lymfatische leukemie (CLL): bij ouderen (mediane leeftijd 65+)
  • chronische myeloid leukemie (CML): toevalsbevinding want geen symptomen
144
Q

Wat is het verschil tussen cellulitis en erysipelas?

A

Erysipelas: scherp begrenst erytheem

Cellulitis: minder scherp begrenst erytheem

145
Q

Welke klachten kunnen voorkomen bij erysipelas?

A
  • hoge koorts
  • koude rillingen
  • malaise
  • scherp begrenst erytheem
  • oedeem
  • induratie
  • warme huid
  • soms blaren
146
Q

Wat voor type overgevoeligheids reactie is contacteczeem?

A

Type IV-reactie = vertraagde T-cel gemedieerde reactie

Allergeen opgenomen door APC –> aangeboden aan T-cel –> activatie en cytokines uitscheiden –> allergisch beeld

147
Q

Welke test kan worden gedaan om contacteczeem aan te tonen + wanneer is deze test positief?

A

Patch test (plakproef) voor specifiek allergeen

Positief als: induratie, erytheem en/of blaarvorming

148
Q

Uit welke klachten/symptomen bestaat het atopisch syndroom?

A
  • eczeem
  • voedselallergie
  • astma
  • rhinoconjunctivitis
149
Q

Wat is asteatotisch eczeem?

A

Asteatotisch eczeem = eczeem veroorzaakt door een droge huid (xerodermie)

150
Q

Wat is de behandeling van asteototisch eczeem?

A

hydrateren van de huid –> vaseline cremes en vermijden van zeep

Ernstige ontsteking: corticosteroïden zalf

151
Q

Wat is spondylartritis?

A

Spondylartritis = verzamelnaam voor aandoeningen die mono- of oliego-artritis geven en die geassocieerd zijn met HLA B27 gen zoals:
- zieke van Crohn
- Colitis ulcerosa
- psoriasis
- reactieve artritis
- M. bechterew

152
Q

Wat is reactieve artritis?

A

Reactieve artritis = artritis veroorzaakt door een bacteriele infectie elders in het lichaam

! bacterie dus niet aantoonbaar in gewrichtsvloeistof !

153
Q

Wat is het syndroom van Reiter?

A

Syndroom van Reiter = trias van:
1. conjunctivitis
2. uretritis
3. artritis

154
Q

Wat zijn kenmerken van reactieve artritis?

A
  • artritis in onderste extremiteiten
  • enteritis
  • dactylitis (DIP betrokkenheid)
  • conjunctivitis/uveitis
  • uretritis
  • prostatis
  • cystitis
  • pericarditis
  • keratoderma blennorhagica
155
Q

Welke symptomen kunnen voorkomen bij post-septale cellulitis orbitae?

A

Post-septale cellulitis orbitae:
- roodheid conjunctiva
- proptosis van oog
- visusdaling
- relatief afferente pupildefect (RAPD)
- bewegingsbeperking
- risico uitbreiden sinus cavernosus

156
Q

Welke symptomen kunnen voorkomen bij een pre-septale cellulitis orbitae?

A

Pre-septale cellulitis orbitae:
- roodheid conjuctiva
- zwelling
- warmte
- mogelijk ongevoeligheid ooglid

157
Q

Wat kunnen symptomen + oorzaken zijn van anterieure uveitis?

A

Oorzaken:
- HLA B27 geassocieerd
- sacoidose
- juveniele idiomatische artritis
- tubulointestiele nephritis en uveitis
- hetrochromie van Fuchs
- Herpes: VZV/HSV
- CMV

Symptomen:
- pijn
- fotofobie
- verminderde visus

158
Q

Wat kunnen symptomen + oorzaken zijn van intermediaire uveitis?

A

Oorzaken:
- sacoidose
- MS
- ziekte van Lyme
- Rubella

Symptomen:
- inflammatie van glasvocht, pas plana en perifere retina

159
Q

Wat kunnen symptomen + oorzaken zijn van posterior uveitis?

A

Oorzaken:
- toxoplasmose
- sacoidose
- birdshot retinopathy
- syfilis
- CMV
- HSV
- VSV

Symptomen:
- pijnloos
- fotofobie
- verminderde visus door floaters
- retinitis
- macula oedeem

160
Q

Wat kunnen medicamenteuze oorzaken zijn van een niet-allergische rhinitis?

A
  • lokale congestiva
  • acetylsalicylzuur
  • NSAIDs
  • ACE-remmers
  • Beta-blokkers
161
Q

Komt een virale of bacteriele verwekker vaker voor bij:
- faryngitis
- tonsillitis

A
  • faryngitis: virale ontsteking
  • tonsillitis: bacteriele ontsteking
162
Q

Welke klachten kunnen voorkomen bij laryngitis subglotica?

A
  • heesheid
  • hoest: zeehondenblafhoest
  • progressieve inspiratoire stridor: in de avond
  • subfebriele verhoging
  • na verkoudheid
163
Q

Wat kunnen tekenen zijn van een ernstig beloop bij laryngitis subglotica?

A
  • sufheid
  • angst
  • sterke intrekkingen
  • zacht tot opgeheven ademgeruis
  • bleekheid
  • cyanose
164
Q

Welk virus zorgt voor een laryngitis subglotica?

A

Para-influenza virus

165
Q

Welk virus zorgt voor een epiglottitis?

A

Hemophilus influenza type B

166
Q

Welke klachten kunnen voorkomen bij een epiglottitis?

A
  • hoge koorts
  • ernstig ziek kind
  • snel progressieve inspiratoire stridor
  • slikpijn
  • kwijlen
  • voorafgaand niet ziek
  • GEEN heesheid
  • GEEN hoest
167
Q

Wat is fibromyalgie?

A

Fibromyalgie = complexe aandoening gekenmerkt door wijdverspreide chronische pijn, vermoeidheid en tendomyogene pijn

–> chronisch pijn syndroom (stoornis is verwerking pijnprikkel in hersenen en zenuwstelsel)

168
Q

Vanaf welke diameter wordt een abdominale aorta aneurysma (AAA) behandeld?

A

vanaf 4,5 cm sprake van AAA

vanaf 5,5 cm behandeld –> EVAR/open chirurgie

169
Q

Wat voor medicijn is Glibenclamide?

A

Glibenclamide = sulfonylureumderivaat
–> stimuleert pancreas tot insulinesecretie (onafhankelijk van bloedsuikerspiegel) en tot betere opname van glucose in de spieren

GEVEN BIJ DIABETES TYPE 2

170
Q

Wat is het risico van Glibenclamide + welke waardes van insuline + C-peptide passen daarbij?

A

Hypoglycemie geïnduceerd door medicatie waarbij:
- insuline: hoog
- C-peptide: hoog

171
Q

Welke symptomen passen bij een hypoglycaemie?

A

Hypoglycemie:
- palpitaties (hartkloppingen)
- wazig zien
- sterk transpiren
- hongergevoel
- trillen
- verwardheid
- bewustzijnsverlies
- duizeligheid
- hoofdpijn
- tinteling rond de mond
- niet kunnen concentreren
-

172
Q

Wanneer spreken we van een hypoglycaemie?

A

bloedsuiker < 3 mmol/L

173
Q

Wat is de behandeling van een hypoglycaemie?

A

Bewust persoon: 10-25 g glucose per os

Bewusteloos persoon:
- 50 ml van 50% glucose-oplossing IV
- 1 mg glucagon subcutaan/IM: als hypo < 45 min + geen leverinsufficientie

174
Q

Wat zijn tekenen van diabetische ketoacidose?

A
  • dorst
  • polyurie
  • gewichtsverlies
  • abdominale pijn
  • teken van zwakte
  • tachycardie
  • hypotensie
  • dehydratie
  • warmte
  • droge huid
  • hyperventilatie
  • hypothermie
  • verminderd bewustzijn
175
Q

Op basis van wat wordt de diagnose diabetische ketoacidose gesteld?

A

combinatie klinische beeld met:
- hyperglycemie
- ketonanemie/ketonurie
- acidose < 7,3 met verlaagd bicarbonaat

176
Q

Bij welk type diabetes kan diabetische ketoacidose voorkomen?

A

Alleen bij DM type 1: absoluut insulinetekort zijn

177
Q

Waar staat AMPLE voor?

A

AMPLE –> gebruikt in trauma situatie voor korte en nuttige anamnese:

A: allergieën
M: medicatie
P: past = relevante voorgeschiedenis/ziektes
L: laatste maaltijd
E: event = wat is er gebeurt

178
Q

Waar staat de SBAR voor?

A

SBAR –> communicatie tussen professionele hulpverleners in (acute) trauma situatie

S: situation - over jezelf, locatie patient, probleem
B: background - voorgeschiedenis, medicatiegebruik, info uit AMPLE
A: assessment - vitale functies uit ABCDE
R: recommendation - wat verwacht je van degene aan wie je het overdraagt

179
Q

Welke hartritmestoornissen is geassocieerd met een voorwandinfarct?

A
  • Ventriculaire tachycardie
  • atrium fibrilleren
180
Q

Wat is het werkingsmechanisme van medicijn: pirfenidon?

A

Pirfenidon –> remt productie van verschillende ontstekingsfactoren en de activiteit van fibroblasten

(fibrose-remmers)

181
Q

Wat zijn mogelijke bijwerkingen van pirfenidon?

A
  • huidreacties
  • vermoeidheid
  • levertoxiciteit
  • maag-darm klachten
  • ademhalingsproblemen
182
Q

Wat is het werkingsmechanisme van nintedanib?

A

Nintenanib –> remt signaalroutes betrokken bij vorming littekenweefsel; remt groeifactoren die de activiteit van fibroblasten stimuleert

(fibrose-remmer–> tyrosinekinaseremmer)

183
Q

Wat zijn mogelijke bijwerkingen van nintedanib?

A
  • hypertensie
  • bloedingen
  • levertoxiciteit
  • maag-darm klachten
  • vermoeidheid
  • huidreacties
184
Q

Welk typisch ademhalingspatroon komt voor bij IPF (idiopathische pulmonale fibrose)

A

IPF = restrictieve longziekte

Ademhalingspatroon: kleine teugvolume + hoge ademhalingsfrequentie

185
Q

Welke klachten kunnen voorkomen bij IPF (idiopathische pulmonale fibrose)?

A
  • progressieve kortademigheid
  • hoesten
  • saturatiedaling
  • hypoexemie bij inspanning
  • gewichtsverlies
  • vermoeidheid
  • gewrichtsklachten

LO:
- basale crepitaties
- clubbing nagels/vingers

186
Q

Wat zijn kenmerken van het nefrotisch syndroom?

A

Nefrotisch syndroom:
- proteïnurie >3,5 g/dag
- hypoalbuminerie
- hypercholesterolemie
- oedeem

–> probleem in glomerulaire filtratie

187
Q

Wat zijn kenmerken van het nefritisch syndroom?

A

Nefritisch syndroom:
- proteïnurie < 3,5 g/dag
- hematurie
- oligourie en nierinsufficientie
- oedeem
- hypertensie

188
Q

Wat is het teken van Murphy?

A

Teken van Murphy = bij LO drukpijn onder de rechter ribbenboog

189
Q

Wat zijn kenmerken van een basaalcelcarcinoom (BCC)?

A
  • glazig
  • wasachtig
  • doorschijnende papel, plaques of nodus
  • parelmoerachtige glans
  • centrale ulceraties
  • verheven, bleke rand
  • teleangiëctasieën
  • bloed snel
  • kleine kans op metastasering (0,03%)
190
Q

Wat zijn kenmerken van een plaveiselcelcarcinoom (PCC)?

A
  • huidskleurig tot erythemateus
  • pijnlijke plaque of modus
  • schilfering
  • centrale ulceraties
  • bloed snel
  • ## 80% in hoofdhalsgebied
191
Q

Wat zijn kenmerken van een plaveiselcelcarcinoom (PCC)?

A
  • huidskleurig tot erythemateus
  • pijnlijke plaque of modus
  • schilfering
  • centrale ulceraties
  • bloed snel
  • ## 80% in hoofdhalsgebied
192
Q

Welke klachten kunnen voorkomen bij een chlamydia trachomatis infectie?

A

Chlamydia trachomatis = SOA

man:
- afscheiding uit penis helder en waterig
- pijn of branderig gevoel bij het plassen
- pijn in balzak

Vrouw:
- pijn of branderig gevoel bijplassen
- meer of andere afscheiding uit vagina dan normaal
- tussentijdse bloedingen
- pijn of bloedverlies tijdens of na het vrijen
- pijn in onderbuik
- pijn rechtsboven in buik

193
Q

Wat is de behandeling van Chlamydia trochomatis?

A

1e keuze: azitromycine 1g eenmalig
doxycycline 2dd 100mg gedurende 7 dagen
ontsmettende oogdruppels

194
Q

Hoe groot is de kans dat een conjunctivitis samen gaat met een genitale chlamydia infectie?

A

50% gevallen conjunctivitis met chalmydia trochomatis als verwekker ook genitale chlamydia gevonden

195
Q

Welke klachten kunnen voorkomen bij een Neisseria Gonorrhoeae infectie?

A
  • uretritis
  • koorts
  • polyartritis
  • septische artritis
  • gele pus uit urethra
  • conjunctivitis: karakteristiek –> besmetting oog aan zijde van dominante hand
196
Q

Wat is de behandeling van neisseria Gonorrhoeae?

A
  • cefriaxon
  • ciprofloxacine (let op: veel resistentie tegen)
  • azitromycine
  • cefotaxim
197
Q

Hoe behandel je een uveitis veroorzaakt door herpes simplex virus (HSV)

A

valaciclovir: 2dd 500mg gedurende 5 dagen

198
Q

Welke klachten kunnen voorkomen bij een infectie met Gardia Lamblia?

A
  • chronische diarree: slijmerig, vettig, dun
  • winderigheid
  • boeren
  • abnormale krampen
  • malaborptie
  • gewichtsverlies
  • anemie
  • malaise
  • groeiachterstand

LET OP: GEEN BLOED BIJ DIARREE

199
Q

Welke klachten kunnen voorkomen bij een infectie met Entamoebe histolytica?

A
  • bloederig diarree
  • koorts
200
Q

Welke klachten kunnen voorkomen bij een hepatitis E infectie?

A
  • vermoeidheid
  • lichte koorts
  • buikpijn en misselijkheid (soms)
  • icterus
  • donkere urine
  • ontkleurde ontlasting
201
Q

Welk medicijn zou gegeven kunnen worden bij een Hepatitis E infectie om de infectie sneller weg te laten gaan als deze langdurig duurt?

A

Ribavirine

202
Q

Wat is de transmissieroute van hepatitis E?

A

Nederland: besmet varkensvlees, ontlasting varkens en dieren in het wild (herten en wilde zwijnen)

Ontwikkelingslanden: vervuild drinkwater

203
Q

Aan welke voorwaarde moet voldoen worden om preventief dagerschap van MRSA te testen?

A
  1. kort voor opname in het buitenland in een ziekenhuis geweest
  2. contact gehad met bedrijfsmatige gehouden levende varkens/vleeskalveren/vleeskippen
  3. woont op een bedrijf met levende varkens/vleeskalveren/vleeskippen die daar worden gehouden
204
Q

Wat is de 1e keuze antibiotica bij een MRSA infectie?

A

Vancomycine IV = glycopeptide antibiotica