Zinnen

Question 1

Ik heb het niet goed gehoord

Answer 1

Je n’ai pas bien entendu.

Question 2

Ik zie niet wat er op het bord staat

Answer 2

Je ne vois pas ce qui est écrit au tableau.

Question 3

Ik heb het niet goed begrepen.

Answer 3

Je n’ai pas bien compris.

Question 4

Ik begrijp de opdracht niet

Answer 4

Je ne comprends pas les instructions

Question 5

Ik weet het niet

Answer 5

Je ne sais pas

Question 6

Ik weet niet wat ik moet doen

Answer 6

Je ne sais pas ce que je dois faire

Question 7

Ik vind de oplossing niet

Answer 7

Je ne trouve pas la solution

Question 8

Ik begrijp niet waarom dat fout is

Answer 8

Je ne comprends pas pourquoi c’est une faute/une erreur

Question 9

Sorry, ik ben te laat

Answer 9

Excusez-moi, je suis en retard

Question 10

Ik heb de bus gemist

Answer 10

J’ai raté le bus.

Question 11

Ik heb me verslapen

Answer 11

Je ne me suis pas réveillée à temps

Question 12

Sorry, ik was afgeleid

Answer 12

Pardon, j’étais distrait(e)

Question 13

Ik kan me niet goedn concentreren want ik voel me niet zo goed.

Answer 13

Je n’arrive pas à me concentrer parce que je ne me sens pas très bien

Question 14

Ik kan me niet concentreren want ik moet naar het toilet het is dringend

Answer 14

Je n’arrive pas à me concentrer parce que je dois aller aux toilettes. C’est urgent.

Question 15

Ik ben mijn boek/schrift vergeten

Answer 15

J’ai oublié mon livre/ mon cahier

Question 16

Ik heb de voorbereiding/taak niet gemaakt

Answer 16

Je n’ai pas fait la préparation/ le devoir

Question 17

Wilt u de vraag herhalen?

Answer 17

Est-ce que vous voulez répéter la question?

Question 18

Wilt u het antwoord/ de oplossing herhalen?

Answer 18

Voulez-vous répéter la réponse/la solution

Question 19

Wilt u de opdracht nog eens herhalen?

Answer 19

Voulez-vous expliquer encore une fois (réexpliquer les instructions

Question 20

Wilt u de theorie nog eens uitleggen

Answer 20

Voulez-vous réexpliquer la théorie?

Question 21

Wat betekent dat woord?

Answer 21

Qu’est-ce que ce mot veut dire?

Question 22

Wat betekent die zin

Answer 22

Qu’est-ce que cette phrase signifie?

Question 23

Hoe moet je dat woord schrijven

Answer 23

Comment est-ce qui’il faut écrire ce mot?

Question 24

Hoe zeg je (..) in het frans

Answer 24

Comment est-se qu on dit (..) en français?

Question 25

Mag het licht aan/uit

Answer 25

Est-ce qu’on peut allumer/éteindre la lumiére?

Question 26

Mag ik de deur openen/sluiten?

Answer 26

Est-ce que je peux ouvrir/fermer la porte

Question 27

Mag ik de gordijnen open-/dichtschuiven

Answer 27

Je peux ouvrir/fermer les rideaux

Question 28

Mag ik dat in de vuilbak gooien

Answer 28

Je peux jeter çq à la poubelle

Question 29

Mag ik naar het toilet gaan

Answer 29

Je peux aller aux toilettes

Question 30

Mag ik naar het secretariaat gaan?

Answer 30

Je peux aller au secrétariat?

Question 31

Hoe laat is het?

Answer 31

Quelle heure est-il

Question 32

Hoeveel tijd hebben we nog

Answer 32

Il nous reste combien de temps

Question 33

Wat is de datum

Answer 33

Quelle est la date

Question 34

Welke dag is het vandaag

Answer 34

On est quel jour aujourd’hui

Question 35

Wat moeten we in de agenda schrijven

Answer 35

Qu,est-ce qu’ on doit écrire dans le journal de classe

Question 36

Welke oefeningen moeten we voorbereiden

Answer 36

On doit préparer quels exercices?

Question 37

Wat moeten we studeren voor de test

Answer 37

Qu’est-ce qu’ on doit étudier pour le test

Question 38

Voor wannee is die taak/test

Answer 38

C’est pour quand, ce devoir/ce test

Question 39

Wat is de titel van de taak?

Answer 39

Quel est le titre du devoir