zo's week 6 Flashcards

(39 cards)

1
Q

uit welke 2 delen bestaat het ademhalingssysteem?

A
  1. respiratorisch deel

2. geleidende deel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waar bestaat het respiratorische deel van het ademhalingssysteem uit?

A
  • respiratorische bronchioli
  • ductus alveolares
  • sacculi alveolares
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waar bestaat het geleidende deel van het ademhalingssysteem uit?

A
  • mond-/neusholte
  • larynx
  • stembanden
  • trachea
  • bronchiën
  • bronchioli
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welk deel of welke delen van het ademhalingssysteem bevat(ten) alveoli?

A

alleen het respiratorische deel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waar is het geleidende deel mee bekleed?

A

meerrijig epitheel (1 cellaag maar kernen op verschillende hoogtes) + trilharen + slijmbekercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waar is het respiratorische deel mee bekleed?

A

slijmbekercellen (hier vind geen gaswisseling over plaats), verder zijn de overige cellen allemaal erg plat -> dunne wand alveoli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe ziet het kraakbeen in de trachea eruit?

A

hoefijzervormig, dorsaal doorbroken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waar dienen kraakbeenschotten voor?

A

zitten in de bronchi, zorgen voor stevigheid zodat de bronchi niet dichtvallen bij uitademing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is het functieverschil tussen ciliën en microvilli?

A

ciliën -> bescherming

microvilli -> oppervlaktevergroting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waar zijn de brochiën en bronchioli mee bedekt?

A
  • trilhaarcelepitheel
  • slijmbekercellen
  • basale cellen
  • clubcellen
  • neuroëndocriene cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

geef de functie van slijmbekercellen

A

productie en excretie van slijm naar de oppervlakte voor het voorkomen van uitdroging en opvangen van stofdeeltjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waardoor wordt bronchiaal epitheel in stand gehouden?

A

proloiferatie van basale cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waar wordt de alveoli mee bedekt en in welke verhouding zijn deze stoffen aanwezig?

A

type 1 en type 2 pneumocyten, type 1 bedekt 97% van oppervlak maar er zijn 2x zo veel type 2 cellen aanwezig

type 1 ontstaat uit type 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn de functies en eigenschappen van type 1 pneumocyten

A
  • O2 en CO2 uitwisseling
  • beweging tussen interstitium en luchtruim vloeiend houden
  • cellen zijn erg dun -> geen regeneratie mogelijk
  • alveolaire wandstructuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn de functies en eigenschappen van type 2 pneumocyten?

A
  • mitolitische potentie -> profileren en differentiëren tot type 1
  • productie en afscheiding long oppervlakte-actieve stof (dit bedekt luchtzakken en verminderd werk die longen moeten doen om te ademen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de functie van surfactant?

A

verlagen van oppervlaktespanning

17
Q

beschrijf de weg die een O2 deeltje af legt in de bronchiën

A

pneumocyt -> basaalmembraan pneumocyt -> basaalmembraan endotheel -> endotheelcel

18
Q

wat is antracose?

A

zwart pigment in de longen door kolen, roet of koolstof

19
Q

wat doe je om longoedeem te behandelen?

A
  • patiënt rechtop laten zitten
  • diuretica
  • remmen aldosteron productie
20
Q

hoe leidt longoedeem tot rechter ventrikelfalen ?

A

longoedeem -> dyspnoe -> verhoogde perifere vaatweerstand -> verhoogde werklood -> rechter ventrikelfalen

21
Q

wat zijn de gevolgen van shock?

A

diffuse alveolar damage -> exsudaties, necrose en/of hyaliene membranen
leidt ook tot verlaagt surfactant -> alveolaire collaps

22
Q

geef het gebruikte transportsysteem voor:

  1. alveolaire lucht/bloed barrière
  2. bloedbaan
  3. cappilair tot mitochondriën
A
  1. diffusie
  2. aan Hb gebonden in erythrocyten
  3. diffusie
23
Q

wat is de beperkende factor voor de transportsystemen in:

  1. alveolaire lucht/bloed barrière
  2. bloedbaan
  3. cappilair tot mitochondriën
A
  1. totale oppervlakte
  2. circulatiesnelheid
  3. lengte van diffusieweg
24
Q

Wat is de snelheidsbeperkende stap in het algehele O2-transport van long naar mitochondrion?

A

diffusie van cappilair naar mitochondriën

25
Hoe kan het transport tussen bloed en mitochondriën worden verbeterd?
verhogen cappilaire dichtheid door verwijding arteriolen of nieuw-vorming cappilairen
26
Onder welke condities kan het O2-transport door de bloedbaan beperkend worden voor optimale spierarbeid?
bij verminderde O2-bindingscapaciteit, vaatvernauwing of overmatige spierarbeid
27
Hoe verhoudt de affiniteit van Hb voor O2 zich ten opzichte van die van Mb?
Hb heeft een veel lagere affiniteit voor O2 dan myoglobine
28
Waar in de tertiaire structuur verwacht je wezenlijke verschillen tussen myoglobine en een globine uit HbA?
aan de buitenzijdes van de globines
29
``` Welke metaboliet (welk molecuul) zorgt bij lage O2 spanning voor de moeilijkere binding van O2 aan Hb in vergelijking met Mb? Waar in de drie-dimensionale structuur van Hb bindt deze metaboliet? ```
2,3-BPG en in centrale holtes tussen de 4 globines
30
De binding van O2 aan Hb wordt verder bemoeilijkt door aanwezigheid van H+ ionen en CO2, het zogenaamde Bohr-effect. 1. Geef hiervoor een moleculaire verklaring. 2. Welk effect heeft een pH-verlaging op de affiniteit van Hb voor O2?
1. het bemoeilijkt conformatieverandering | 2. neemt af
31
Wat is het verschil tussen oxygenatie en oxidatie?
``` oxygenatie = O2-binding oxidatie = elektronenoverdracht ```
32
Op welke wijze bevordert de CO2-afgifte in longen de O2-binding aan Hb? Wat is het effect op de pH?
door diffusie zal CO2 loskomen van Hb en de [H+] verlagen -> H+ van Hb los -> hogere affiniteit Hb voor O2 -> PH omhoog
33
Hoe wordt het restvolume in de longen genoemd na ontspannen uitademen?
FRC = functionele rest capaciteit
34
Geef twee mechanismen die helpen om de ademhalingsstroom te vergroten.
teugvolume en ademhalingsfrequentie vergroten
35
In welke twee hersengebieden liggen de neuronen van de ademhalingscentra?
medulla oblongata en pons
36
Welke drie soorten input naar de hersenstam heb je van het ademhalingssysteem?
1. chemoreceptoren 2. rekreceptoren 3. spierspoeltjes
37
Welke typen mechano- en chemoreceptoren onderscheid je en waar liggen ze?
mechanoreceptoren: - spierspoeltjes in itercostale spieren - rekreceptoren in long - spierspoeltjes in skeletspier chemoreceptoren: - CO2 en O2 gevoelige receptoren in aortaboog en a. carotis communis - CO2 gevoelige receptoren in medulla
38
Verklaar waarom bij een patiënt met chronische metabole acidose de ventilatie al bij een lagere arteriële CO2 spanning toeneemt dan bij een gezond iemand.
de verlaagde PH -> activatie centrale chemosensoren -> verhoogde ventilatie -> verlaagde PCO2. De buffercapaciteit is verminderd dus klein verschil leidt tot sterke verhoging [H+] -> ventilatie
39
Noem nog een groep van receptoren die reageren op chemische veranderingen. Waar liggen ze?
irritatie gevoelige receptoren in de bronchi, larynx, farynx en neusholte -> reageren op chemische samenstelling van lucht