Глаголы - 1 часть Flashcards
(39 cards)
aanraken
Raak de schilderij niet aan.
Не трогайте картину.
afblijven (van)
Blijf van mijn spullen af!
Не трогай мои вещи!
afsluiten
Sluit de deur af voordat je vertrekt.
Закрой дверь перед уходом.
bedanken
Ik wil je bedanken voor je hulp.
Я хочу поблагодарить тебя за помощь.
bedreigen
Hij bedreigde me met een mes.
Он угрожал мне ножом.
bewegen
Beweeg je arm omhoog.
Подними руку вверх.
bewijzen
Kun je bewijzen dat je daar was?
Ты можешь доказать, что был там?
binnenkomen
Kom binnen en neem plaats.
Входите и присаживайтесь.
bijdragen (aan)
Iedereen draagt bij aan het project.
Каждый вносит вклад в проект.
doorlezen
Lees deze tekst even door.
Прочитай этот текст.
drukken
Druk op de rode knop in geval van nood.
Нажмите на красную кнопку в случае чрезвычайной ситуации.
duiken
We gaan vanmiddag in het zwembad duiken.
Мы пойдем нырять в бассейн сегодня днем.
ervaren
Ik heb veel geleerd door dit mee te maken.
Я многому научился, пережив это.
fietsen
We fietsen naar het strand.
Мы едем на велосипеде к пляжу.
genezen
De dokter zegt dat ik snel zal genezen.
Врач говорит, что я скоро выздоровею.
grijpen
Hij greep mijn hand om me te helpen.
Он схватил меня за руку, чтобы помочь.
haten
Ik haat regenachtige dagen.
Я ненавижу дождливые дни.
inademen
Adem diep in en ontspan.
Сделайте глубокий вдох и расслабьтесь.
inpakken
Ik moet mijn koffer nog inpakken.
Мне еще нужно собрать чемодан.
invullen
Vul alstublieft dit formulier in.
Пожалуйста, заполните эту форму.
jammeren
Stop met jammeren en doe iets!
Прекрати ныть и делай что-нибудь!
kussen
Ze kuste hem op de wang.
Она поцеловала его в щеку.
langskomen
Kom je morgen bij ons langs?
Ты зайдешь к нам завтра?
liegen
Hij loog over wat er was gebeurd.
Он солгал о том, что произошло.