1 Flashcards
(385 cards)
1
Q
Ἀαρών
A
Aäron
2
Q
ἀγαθός
A
Goed
3
Q
ἀγαπάω
A
Liefhebben
4
Q
ἀγαπητός
A
Geliefd
5
Q
ἁγιάζω
A
Heilig maken, heiligen
6
Q
ἀγνόημα
A
Zonde uit onwetendheid
7
Q
ἀγοράζω
A
Kopen
8
Q
ἄγω
A
Leiden, brengen
9
Q
ἀγών
A
(Wed)strijd
10
Q
ἀδικέω
A
Onrecht aandoen
11
Q
ἄδικος
A
Onrechtvaardig
12
Q
ἁδρότης
A
Overvloed
13
Q
ἀήρ
A
Lucht
14
Q
ἄθεσμος
A
Wetteloos
15
Q
ἀθέτησις
A
Het tenietdoen
16
Q
αἱματεκχυσία
A
Het vergieten van bloed
17
Q
αἵρεσις
A
Ketterij, factie
18
Q
αἴρω
A
Opnemen, optillen
19
Q
αἰφνίδιος
A
Plotseling
20
Q
αἰών
A
Periode, eewigheid
21
Q
ἀκατάπαυστος
A
Onophoudelijk
22
Q
ἀκοή
A
Luisteren
23
Q
ἀκριβῶς
A
Nauwkeurig
24
Q
ἀκροβυστία
A
Het onbesneden zijn, de heidenen
25
ἀλήθεια
Waarheid
26
ἀληθής
Waar(achtig), echt, eerlijk
27
ἀληθινός
Waar, betrouwbaar
28
ἀλλότριος
Van een andere, van een vreemde
29
ἄλογος
Onredelijk, onzinnig
30
ἅλωσις
Vangst, het vangen
31
ἁμαρτάνω
Zondigen
32
ἀμετακίνητος
Onwankelbaar
33
ἄμωμος
Zuiver, onberispelijk
34
ἀνάστασις
Opstanding
35
ἀναστρέφω
Omkeren, terugkeren; passief: zich gedragen
36
ἀναστροφή
Levenswandel
37
ἀναφέρω
Omhoog dragen, offeren, op zich nemen
38
ἄνεσις
Rust, ontspanning
39
ἄνομος
Wetteloos
40
ἀντίτυπος
Voorafbeelding, tegenbeeld
41
ἄνυδρος
Zonder water, dor
42
ἀπάντησις
Vergadering
43
ἄπειμι
Afwezig zijn
44
ἀπεκδέχομαι
Verwachten, afwachten
45
ἀπεκδύομαι
Afleggen, ontwapenen
46
ἀπόκειμαι
Weggelegd zijn, beschikken
47
ἀπόστολος
Apostel
48
ἅπτω
Aanraken, vastnemen
49
ἄρα
Dan; in combinatie met oun: dus, nu dan
50
ἀργέω
Zonder uitwerking blijven
51
ἀρνέομαι
Ontkennen, weigeren, afwijzen
52
ἁρπάζω
Roven, wegvoeren
53
ἄρτος
Brood, voedsel
54
ἀρχάγγελος
Aartsengel
55
ἀσεβέω
Goddeloos leven
56
ἀσθένεια
Ziek, zwak
57
αὔξω
Groeien
58
βάθος
Diepte
59
Βαλαάμ
Balaäm
60
βασανίζω
Kwellen, pijn doen
61
βασιλεία
Koninkrijk
62
βέβαιος
Vast, zeker, betrouwbaar
63
βεβαιόω
Versterken, bevestigen
64
βιβλίον
Boek
65
βλαστάνω
Bloeien, ontkiemen
66
βλάσφημος
Lasteren
67
βλέμμα
Zicht, het zien
68
βόρβορος
Modder
69
Βοσόρ
Bosor
70
βρῶμα
Voedsel
71
βρῶσις
Voedsel, roest
72
γαστήρ
Buik
73
γεννάω
Baren, verwekken
74
γεύομαι
Proeven, eten, ervaren
75
γῆ
Aarde
76
γινώσκω
Kennen, weten, verstaan
77
γνήσιος
Oprecht, echt
78
γνώμη
Mening
79
γνωρίζω
Bekend maken
80
Γόμορρα
Gomorra
81
γυμνάζω
Oefenen
82
γυμνός
Naakt
83
δάμαλις
Vaars (jonge koe)
84
δειγματίζω
Openlijk te schande maken
85
δέομαι
Smeken, verzoeken, bidden
86
δεσπότης
Meester, heer
87
δέχομαι
Ontvangen, nemen, aanvaarden
88
δηλόω
Kenbaar maken, duidelijk maken
89
διακονία
Dienst
90
διαφέρω
Verschillen van, te boven gaan
91
διάφορος
Verschillend, voortreffelijk
92
διδασκαλία
Leer, lering, doctrine
93
διδάσκω (+2 acc)
(iemand) (iets) leren, onderwijzen
94
διό
Daarom
95
διόρθωσις
Herstel, betere orde
96
δόγμα
Besluit, voorschrift
97
δογματίζω
Regels naleven
98
δοκιμή
Beroeving, beproefdheid
99
δοῦλος
Slaaf, dienaar
100
δουλόω
Tot slaaf maken, onderwerpen
101
δῶρον
Geschenk
102
ἐγκαινίζω
Inwijden
103
ἐγκατοικέω
Wonen te midden van
104
ἑδραῖος
Standvastig
105
ἐθελοθρησκία
Zelf-opgelegde religie, zelf-bedachte religie
106
εἰκῇ
Zonder reden
107
εἶπον
Zeggen
108
εἰρήνη
Vrede
109
εἴσειμι
Binnengaan
110
ἕκαστος
Elk(e) , Ieder(e)
111
ἔκπαλαι
Reeds lang
112
ἐκφεύγω
Ontkomen, ontsnappen
113
ἐλαττονέω
Te weinig hebben
114
ἐλαύνω
Voortdrijven; intransitief: varen
115
ἔλεγξις
Terechtwijzing
116
ἐλευθερία
Vrijheid
117
ἐλπίζω (+ acc + inf)
Hopen
118
ἐμβατεύω
Betreden, uitgebreid ingaan op
119
ἐμός
Van mij, mijn
120
ἐμπλέκω
Verstrikt raken
121
ἐμπορεύομαι
Uitbuiten, zaken doen
122
ἐμφανίζω
Zichtbaar maken, duidelijk maken; passief: verschijnen
123
ἐνδείκνυμι
Tonen, bewijzen
124
ἔνδειξις
Bewijs
125
ἐνέργεια
Werking, werkzaamheid
126
ἐνίστημι
Tegenwoordig zijn, aanstaande zijn
127
ἔνταλμα
Gebod, bevel
128
ἐντέλλω
Gebieden
129
ἐντρυφάω
Zwelgen
130
ἐξαλείφω
Afwissen
131
ἐξέραμα
Braaksel
132
ἐξέρχομαι
Buitengaan, buitenkomen
133
ἑορτή
Feest
134
ἐπαγγελία
Belofte
135
ἐπαγγέλλομαι
Beloven, beweren
136
ἔπαινος
Lof
137
ἐπίκειμαι
Ergens op liggen, aandringen
138
ἐπιστρέφω
Omkeren
139
ἐπιταγή
Bevel, opdracht
140
ἐπιχορηγέω
Steunen, zorgen voor
141
ἐποικοδομέω
Bouwen op, opbouwen
142
ἔριον
Wol
143
ἔτι
Nog
144
εὐαγγέλιον
Evangelie
145
εὐθύς
Dadelijk, plots
146
εὐπρόσδεκτος
Welgevallig
147
εὑρίσκω
Vinden
148
εὐσεβής
Vroom
149
εὐχαριστία
Dankzegging, dankbaarheid
150
ἐφάπαξ
Voor eens en altijd, tegelijk
151
ἐφίστημι
(Er)bij staan, nabij staan
152
ζῷον
Dier
153
ἡδονή
Genot, hartstocht
154
ἡλίκος
Hoe groot, hoe klein
155
ἥλιος
Zonder reden
156
θέλημα
Wil, wens
157
θεότης
Godheid
158
θησαυρός
Schat(kamer)
159
θιγγάνω
Aanraken, doden
160
θρησκεία
Godsdienst, verering
161
θριαμβεύω
Triomferen over, meevoeren in een triomftocht
162
θυμιατήριον
Reukofferaltaar
163
θώραξ
Harnas
164
ἰδού
Ziet
165
ἱερεύς
Priester
166
ἱλαστήριον
Verzoendeksel, middel tot verzoening
167
ἰσχύς
Kracht
168
ἰσχύω
Sterk zijn
169
ἰχθύς
Vis
170
καθάπερ
Zoals
171
καθαρότης
Rein, zuiver
172
καινός
Nieuw
173
καλέω
Roepen
174
καλός
Goed, mooi
175
καταβαίνω
Afgaan, afdalen
176
καταβολή
Grondvesting
177
καταβραβεύω
Veroordelen, van een prijs beroven
178
κατακλυσμός
Zondvloed
179
κατακρίνω
Veroordelen
180
καταλαμβάνω
Overvallen, (be)grijpen
181
καταλείπω
Verlaten, achterlaten
182
καταπέτασμα
Voorhangsel
183
καταπίνω
Opslokken, verslinden
184
καταπονέω
Mishandelen; passief: Zwaar lijden onder
185
κατάρα
Vloek
186
κατασκιάζω
Met schaduw bedekken
187
καταστροφή
Ondergang
188
καταφρονέω
Verachten, minachten
189
κατοικέω
(be)wonen
190
καύχησις
Het opscheppen, roem
191
κέλευσμα
Bevel, signaal
192
κῆρυξ
Boodschapper
193
κιβωτός
Ark
194
κληρονομία
Erfenis, erfdeel
195
κοινόω
Onrein maken
196
κοινωνία
Gemeenschap, bijdrage
197
κοινωνός
Metgezelf, deelgenoot
198
κόκκινος
Scharlakenrood
199
κόκκος
Zaad
200
κολάζω
Straffen
201
κόπος
Hard werk, moeite
202
κοσμικός
Aards, werelds
203
κρατέω (+gen)
Vasthouden
204
κρίμα
oordeel
205
κρίνω
Oordelen
206
κτῆνος
(rij)dier
207
κτίσις
Schepping
208
κυλισμός
Wenteling, het zich wentelen
209
κυριότης
Heerschappij
210
κύων
Hond
211
κωλύω (+acc +inf)
(ver)hinderen
212
λαῖλαψ
Storm
213
λαλέω
Spreken, praten
214
Λαοδίκεια
Laodicea
215
λειτουργία
(ere)dienst
216
λούω
Wassen
217
λυπέω
Leed / verdriet aandoen, bedroeven
218
λύτρωσις
Verlossing
219
λυχνία
Standaard
220
Λώτ
Lot
221
Μακεδονία
Macedonië
222
μάλιστα
Vooral
223
μᾶλλον
Meer, eerder, veeleer
224
μάννα
Manna
225
μαρτυρέω
Getuigen, bevestigen
226
ματαιότης
Zinloosheid, leegheid
227
μεθύσκω
Zich bedrinken
228
μεθύω
Dronken zijn
229
μεσίτης
Middelaar
230
μέσος
Middel(ste)
231
μεστός
Vol
232
μέχρι
Tot
233
μήποτε
Nooit, opdat niet
234
μήπω
Nog niet
235
μίασμα
Bezoedeling
236
μιασμός
Onreinheid
237
μοιχαλίς
Overspelige
238
μωμάομαι
Verdacht maken
239
μῶμος
Smet
240
Μωϋσῆς
Mozes
241
νεομηνία
Nieuwe maan
242
νεφέλη
Wolk
243
νοῦς
Verstand
244
νυστάζω
Slaperig worden, sluimeren
245
Νῶε
Noach
246
ὄγδοος
Achste
247
ὅθεν
Vanwaar, daarom
248
οἰκοδομέω
(Op)bouwen
249
ὄλεθρος
Verderf, ondergang
250
ὀλίγος
Weinig
251
ὁμίχλη
Nevel
252
ὁμοίως
Op dezelfde wijze, eveneens
253
ὄντως
Werkelijk, echt
254
ὀπίσω
Na
255
ὀργή
Woede, toorn
256
ὅτε
Toen, wanneer
257
πάλιν
Weer, opnieuw
258
πάντοθεν
Van alle kanten
259
παράβασις
Overtreding
260
παραβολή
Gelijkenis
261
παραγίνομαι
(Aan)komen
262
παράδοσις
Overlevering, traditie
263
παραλαμβάνω
Nemen, ontvangen, aanvaarden
264
παραλογίζομαι
Misleiden
265
παρανομία
Overtreding
266
παραφρονία
Dwaasheid
267
παρεισάγω
Binnenbrengen
268
παροιμία
Spreekwoord, beeld
269
παρουσία
Komst
270
παρρησία
Vrijmoedigheid
271
πάσχω
Lijden
272
πειρασμός
Beproeving
273
πεποίθησις
Vertrouwen
274
περικαλύπτω
Bedekken, overdekken
275
περικεφαλαία
Helm
276
περιπατέω
Wandelen, optreden, zich gedragen
277
περιποίησις
Bezit, het verkrijgen
278
περισσεία
Overvloed
279
περιτέμνω
Besnijden
280
πέρυσι
Een jaar geleden
281
πιθανολογία
Schijnargument, fraaie redenering
282
πιστεύω
Geloven
283
πλάνη
Dwaling, misleiding
284
πλάξ
Plaat
285
πλαστός
Verzonnen
286
πλεονάζω
Toenemen, teveel hebben
287
πληροφορία
Volle zekerheid
288
πληρόω
Vervullen, volmaken, voltooien
289
πλήρωμα
Volheid
290
πλησμονή
Toegeeflijkheid, bevrediging
291
πλούσιος
Rijk
292
πλουτέω
Rijk zijn
293
ποῖος
Welk(e) (?)
294
πόλις
Stad
295
πόμα
Drank
296
πορεύομαι
Gaan, reizen
297
πόσις
Drank, het drinken
298
πόσος
Hoe groot (?), hoe veel (?)
299
πρόθεσις
Het voornemen, het tentoonstellen
300
πρόκειμαι
Liggen vóór, aanwezig zijn
301
προνοέω
Bedacht zijn op
302
προσηλόω
Vastnagelen aan
303
προφήτης
Profeet
304
πτηνός
Gevleugeld (vogel)
305
πτωχεύω
Arm worden
306
πῶς;
Hoe?
307
ῥάβδος
Stok, staf
308
ῥιζόω
Wortelen
309
ῥιπή
Snelle beweging
310
σάββατον
Sabbat
311
σαλπίζω
Op een bazuin blazen
312
σειρά
Ketting
313
σελήνη
Maan
314
σῖτος
Graan, tarwe
315
σκεῦος
Voorwerp, vat, huisraad
316
σκιά
Schaduw, voorafschaduwing
317
Σόδομα
Sodom
318
σπέρμα
Zaad, nageslacht
319
σπίλος
(Schand)vlek
320
σποδός
As
321
στάμνος
Kruik
322
στάσις
Standplaats, opstand
323
σταυρός
Kruis
324
στέλλω
Vermijden
325
στερέωμα
Stevigheid
326
συζωοποιέω
Samen levend maken met
327
συλαγωγέω
Meeslepen
328
συμβαίνω
Gebeuren
329
συμφέρω
Bijeenbrengen; onpersoonlijk: het is nuttig, het is beter
330
σύνδεσμος
Band, binding
331
συνεγείρω
Opwekken samen met
332
συνέκδημος
Reisgenoot
333
συνεργός
Medewerker
334
σύνεσις
Verstand, inzicht
335
συνευωχέομαι
Samen feesten
336
συνθάπτω
Begraven met
337
συντέλεια
Voltooing
338
σχεδόν
Bijna
339
σωματικῶς
Lichamelijk
340
σωτήρ
Redder, verlosser
341
τάξις
Orde, ordening
342
ταρταρόω
In de Tartarus werpen
343
ταῦρος
Stier
344
ταχινός
Spoedig
345
τέκνον
Kind
346
τέλειος
Volmaakt, volwassen
347
τελειόω
Voltooien
348
τεφρόω
In de as leggen
349
τιμή
Eer, prijs, waarde
350
τίς;
Welke?, wie?, wat?
351
τολμητής
Overmoedig persoon
352
τράπεζα
Tafel
353
τρέμω
Beven, ervoor terugschikken
354
τρυφή
Weelderigheid, zwelgpartij
355
ὕδωρ
Water
356
ὑμέτερος
(Van) jullie
357
ὑπεναντίος
Vijandig
358
ὑπεράνω
Boven
359
ὑπέρογκος
Hoogdravend
360
ὑποζύγιον
Lastdier
361
ὑποστρέφω
Terugkeren
362
ὗς
Zeug
363
ὕσσωπος
Hysop
364
φημί
Zeggen
365
φθάνω
Komen, bereiken, voorgaan
366
φθείρω
Te gronde richten, bederven
367
φιλοσοφία
Filosofie
368
φυλάσσω
Bewaken, bewaren
369
φυσικός
Natuurlijk (van nature)
370
φυσιόω
Opgeblazen maken; passief: opgeblazen zijn
371
φῶς
Licht
372
χαίρω
Blij zijn
373
χαρά
Blijdschap, vreugde
374
χαρίζομαι
Vergeven, schenken
375
χειρόγραφον
Document, bewijsstuk
376
χειροτονέω
Kiezen
377
χείρων
Slechter
378
Χερούβ
Cherub
379
χρεία
Behoefte, nood
380
χρόνος
Tijd
381
χρυσίον
Goud
382
ψευδοδιδάσκαλος
Dwaalleraar
383
ψευδοπροφήτης
Valse profeet
384
ὠδίν
Barenswee
385
καλέω (+2x acc)
Noemen