2 Flashcards
(86 cards)
1
Q
Ἀδάμ
A
Adam
2
Q
ἀδικία
A
Onrechtvaardigheid, ongerechtigheid
3
Q
ἀθανασία
A
Onsterfelijkheid
4
Q
ἀλλάσσω
A
Veranderen, verwisselen
5
Q
ἀλλήλων
A
Elkaar, mekaar
6
Q
ἅμα
A
Samen, tegelijk
7
Q
ἀνάγκη
A
Nood(zakelijkheid)
8
Q
ἀνίστημι
A
Doen opstaan, oprichten
9
Q
ἀποφεύγω
A
Ontkomen, ontvluchten
10
Q
ἀρχή
A
Begin
11
Q
βλέπω
A
Zien, kijken naar …
12
Q
γρηγορέω
A
Wakker zijn, waken
13
Q
δελεάζω
A
Verleiden, verlokken
14
Q
διακονέω (+dat)
A
Dienen
15
Q
διατίθημι
A
Beschikken
16
Q
δικαιοσύνη
A
Gerechtigheid
17
Q
δικαίωμα
A
Bepaling, rechtvaardige daad
18
Q
δοκιμάζω
A
Toetsen, bewijzen
19
Q
εἰκών
A
Afbeelding
20
Q
εἷς
A
Één
21
Q
ἐλπίς
A
Hoop
22
Q
ἐνιαυτός
A
Jaar
23
Q
ἐξακολουθέω
A
(Na)volgen
24
Q
ἐξουσία
A
Gezag, volmacht
25
ἐπάγω
Iets over iemand brengen
26
ἐπεί
Omdat, want
27
ἔπειτα
Daarna
28
ἐπίγειος
Op aarde, aards
29
ἐπιγινώσκω
Weten, verstaan, beseffen
30
ἐπιθυμία
Begeerte, verlangen
31
ἔρχομαι
Komen, gaan
32
ζόφος
Duisternis
33
ζῳοποιέω
Levend maken; passief: levend worden
34
ἡττάομαι
Overmeesterd worden
35
θλῖψις
Verdrukking
36
θνητός
Sterfelijk
37
ἰσότης
Gelijkheid, billijkheid
38
καθό
In de mate dat, zoals
39
κατασκευάζω
Inrichten, gereedmaken
40
κενός
Leeg, tevergeefs
41
κέντρον
Angel, prikkel
42
κεφαλή
Hoofd, kop
43
κλέπτης
Dief
44
κληρονομέω
Erven
45
λαμβάνω
Nemen, ontvangen
46
λατρεία
(ere)dienst
47
λατρεύω
Dienen
48
μηδέ
Noch, en niet, evenmin
49
μηδείς
Geen, niemand, niets
50
μισθός
Loon
51
μόσχος
Kalf (jonge stier)
52
μυστήριον
Mysterie, geheim
53
νήφω
Nuchter zijn
54
οἷος
Zoals
55
ὅταν (+ subj)
Wanneer (in een bijzin)
56
πάντοτε
Altijd, voortdurend
57
παραδίδωμι
Overleveren, verraden
58
παράκλησις
Bemoediging, hulp, verzoek
59
παράπτωμα
Overtreding
60
περιλείπομαι
Achterblijven
61
περίσσευμα
Overvloed
62
περιτομή
Besnijdenis
63
πλεονεξία
Hebzucht
64
ποῦ;
Waar?
65
προενάρχομαι
Vroeger beginnen
66
πτωχεία
Armoede
67
ῥύομαι
Redden, verlossen
68
σάλπιγξ
Bazuin
69
σοφία
Wijsheid
70
στοιχεῖον
Grondbeginselen, elementen, machten
71
συμβιβάζω
Bijeenhoude, bewijzen, raad geven
72
συμπέμπω
Meesturen
73
συνείδησις
Geweten
74
ταπεινοφροσύνη
Nederigheid, bescheidenheid
75
τοιοῦτος
Zo'n, zulke
76
τότε
Toen, destijds, dan
77
υἱός
Zoon
78
ὑστέρημα
Gebrek, armoede
79
φανερόω
Bekendmaken
80
φείδομαι
Sparen, ontzien
81
φθαρτός
Vergankelijk
82
φθέγγομαι
Spreken
83
φορέω
Dragen
84
χειροποίητος
Door mensenhanden gemaakt
85
χρυσοῦς
Goud
86
ὥστε (+inf)
Zodat, met het gevolg dat
