1 dinsdag en woensdag Flashcards

1
Q

hoeveel gram is 1 kilo?

A

1000 gram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoeveel gram is een halve kilo?

A

500 gram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoeveel gram is een kwart kilo?

A

250 gram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe schrijf je dat het 5 graden onder nul is?

A

-5 ° C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

1 liter(grote fles water)= …kg

A

1kg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een halve liter = …g of …kg

A

500 gram of een halve kilo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een brikje(25cl) = …g

A

250g

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

1kg= … keer 100g

A

10 want 10x100=1000g

of 1000:100=10

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

1 dl=..cl

A

10

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

1kg= … keer 250g

A

4 keer want 4x250=1000g

of 1000:250=4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

1kg= … keer 10g

A

100 keer want 100x10=1000g

of 1000:10=100

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is het temperatuursverschil tussen Spanje en België als het in Spanje 30°C is en in België 15°C?

A

=15°C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoeveel graden is het gestegen als het deze morgen -2°C was en deze avond 1°C ?

A

3°C

want -2 +2=0 +1=1°C 2+1=3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is het koudst? : -1°C of -10°C?

A
  • 10°C:

want: -1°C is 1 graad onder nul, -10°C zijn 10 graden onder nul

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

8:2=4

8 heet het :

A

deeltal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

8:2=4

2 heet de:

A

deler

17
Q

: heet het

A

deelteken

18
Q

8:2=4

4 heet het:

A

quotiënt

19
Q

5x2=10

5 en 2 zijn de…

A

factoren

20
Q

8:2=4

dit is een :

A

deling

21
Q

5x2=10

dit is een:

A

vermenigvuldiging

22
Q

5x2=10

10 is het:

A

product

23
Q

5x2=10

2 is de :

A

vermenigvuldiger

24
Q

5x2=10

5 is het:

A

vermenigvuldigtal

25
Q

3 graden kouder dan -4°C is :

A

-7°C

26
Q

2 graden warmer dan -5°C

A

-3°C

27
Q

cijfer uit: 604-235=

A

369

28
Q

cijfer uit: 604-371=

A

233

29
Q

cijfer uit:666-279=

A

387

30
Q

reken uit: 784:7=

A

112

31
Q

moet je lenen als je 3-4 doet?

A

ja want 3-4 kan niet
je kan geen 4 appels aftrekken als je er maar 3 hebt
3 is kleiner dan 4
daarom bij het cijferen doorstrepen en veranderen in
13 en bij het vorige getal ééntje minder doen

32
Q

2l=… kg

A

2

33
Q

los op: 1000:8

A

opsplitsen in 800 en 200
800:8=100 200:8=25
100+25=125

34
Q

los op: 25x6x4=

A

600

35
Q

los op: 930-170=

A

750

36
Q

los op: 3x245=

A

3x200=600 3x40=120 3x5=15 735

37
Q

63+98=

A

63+100= 163 163-2=161 oplossing : 161

38
Q

453-99=

A

453-100=353 353+1=354

39
Q

864:8=

A

800:8=100 64:8=8 100+8=108