1 - Gedrag Flashcards

(40 cards)

1
Q

Gedrag, definitie

A

Alles wat dieren doen en laten, niet de karaktertrekken of gevoelens van dieren, wel reacties van dieren in verschillende situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Inwendige prikkel

A

prikkels van binnenuit (hormonen, honger, dorst)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uitwendige prikkel

A

prikkels van buitenaf (beweging, geur, geluiden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Motiverende factoren

A

in- en uitwendige prikkels die leiden tot een gedrag, elke prikkel verhoogt de motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Drempelwaarde

A

hoogte van motivatie die nodig is om tot gedrag over te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gedrag, ladder

A

alle gedragssystemen samen (voeding)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gedragssysteem

A

aantal samenhangende gedragsketens (voedsel zoeken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gedragsketen

A

vaste volgorde gedragseenheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gedragseenheden

A

verschillende aparte handelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Functies van gedrag (2+vb)

A

overleven van het invidu (voedsel zoeken, eten) en overleven van de soort (voortplanten, jongen opvoeden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welzijn van dieren wordt beter als

A

ze natuurlijk gedrag kunnen vertonen, gedrag is een aanwijzing voor het welzijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ethologie

A

tak van wetenschap die onderzoek doet naar diergedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ethologie (hoe)

A

door observeren, tellen, meten, verbanden afleiden om onderzoeksvraag te beantwoorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Antropomorf

A

subjectieve benadering van gedrag, emotioneel geladen termen en menselijke interpretaties van gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sleutelprikkel

A

een essentiële prikkel die steeds hetzelfde gedrag oproept

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Supernormale prikkel

A

versterkte sleutelprikkel, roept sterke reactie op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Inprenting

A

vorm van leren die beperkt is tot een korte gevoelige periode

18
Q

Input en output bij objectief onderzoek

A

welke prikkels het dier ontvangt, welk gedrag optreedt

19
Q

Signalen

A

prikkels waarmee dieren het gedrag van soortgenoten willen beïnvloeden, moeilijk te begrijpen voor niet-soortgenoten

20
Q

Rituelen + vb

A

serie gedragseenheden die van te voren vaststaan, begroetingsgewoonten bij mensen

21
Q

Rituelen, nut bij dieren 2

A

ontdekken of iets een vriend of vijand is, welke positie hij in de rangorde heeft

22
Q

Balts + doel

A

ritueel gedrag dat leidt tot paringsgedrag, aantonen dat je van het andere geslacht bent en dat je een geschikte partner bent

23
Q

Wat laten zien bij rollenspel 4

A
  1. hoe goed ze zijn als ouder/partner. 2. ritueel nestbouwgedrag. 3. dreig- en imponeergedrag. 4. ritueel verzorgingsgedrag.
24
Q

Conflictgedrag + vormen

A

treedt op bij innerlijk conflict tussen twee gedragssystemen, oversprongs gedrag, ambivalent gedrag, omgericht gedrag

25
Oversprongs gedrag + vb
gedrag dat niet bij de situatie past, leeuw likt poot, vingers tikken, hoofd krabben
26
Ambivalent gedrag + vb
gedrag dat elementen van twee tegengestelde gedragsystemen afwisselt, eerst aanvallen, dan terugtrekken
27
Omgericht gedrag + vb
agressie op iets anders richten, leeuw richt agressie op andere leeuw
28
Redenen voor misverstanden 4
zender geeft verkeerd signaal, ontvanger interpreteert signaal onjuist, zintuigen maken foutje, ruis
29
Aangeboren (gedrag) + vb
het gedrag is al bij de geboorte aanwezig, slikreflex, zuigreflex
30
Gewenning + vb
leren om niet langer te reageren op een bepaalde prikkel, vogelverschrikker
31
Imiteren
soortgenoten nadoen
32
Sociaal gedrag
leren omgaan met soortgenoten
33
Associatief leren + vb
het koppelen van twee verschillende prikkels, koelkast openen, cavia piept
34
Klassieke conditionering
het trainen van dieren met associatief leren
35
Trial-and-error (gedrag)
proefondervindelijk leren, een bepaald gedrag levert per ongeluk het gewenste resultaat (beloning)
36
Operante conditionering
bij het trainen van dieren, ze krijgen een beloning of straf voor hun handelingen
37
Cultuur
Het verschijnsel dat inviduen binnen een groep vergelijkbaar gedrag vertonen, dat verschilt van gedrag in andere groepen
38
Voorwaarden ontstaan cultuur 2
1. imiteren. 2. leven in groepen
39
Inzicht
nieuwe verbanden tussen gebeurtenissen of situaties vastleggen (aanleiding kan toeval zijn)
40
Inleven (inlevingsvermogen)
meevoelen met een ander wezen, helpt met samenwerking en sociaal gedrag (antropomorfisme)