10. Les 28 Flashcards
(49 cards)
Aujourd’hui, je ne peux pas venir en cours parce que je suis malade.
Vandaag kan ik niet komen naar de les, omdat ik ziek ben.
Pouvez-vous transmettre ce message à mon professeur ?
Kan u mijn lerares dit bericht doorgeven?
Merci beaucoup!
Hartelijk bedankt!
Je ne peux pas venir en cours, parce que j’ai mal au genou.
Ik kan niet naar de les komen, omdat ik pijn aan mijn knie heb.
Aujourd’hui je dois travailler.
Vandaag moet ik werken.
Je ne peux pas venir en cours, parce que je dois travailler aujourd’hui.
Ik kan niet naar de les komen, omdat ik vandaag moet werken.
chez le docteur
bij de dokter
Sur quoi enquête-t-il avec M. Janssens ?
Wat onderzoekt hij bij meneer Janssens?
faire des recherches
onderzoeken
le coeur
het hart
les poumons
de longen
Dis aaa…!
Zeg eens aaa…!
Tire la langue!
Steek je tong eens uit!
dire
zeggen
mettre dehors
uitsteeken
une fois
eens
la langue
de tong
Toussez une fois
Hoest eens!
Inspirez et expirez profondément !
Adem diep in en uit!
profond
diep
inspirer
inadem
expirer
uitadem
Enlève juste ta chemise !
Doe je hemd maar even uit!
la chemise
het hemd