10. Sociale psychologie Flashcards

1
Q

Johann Joseph Gassner

1775

A

Claimde klachten te kunnen genezen door de uitdrijving van demonen (exorcisme) die de klachten in eerste instantie veroorzaakten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Franz Anton Mesmer

1734-1815

A

Deed een vergelijkbare claim als Gassner, maar stelde dat hij dit deed door een natuurlijke, magnetische kracht (animaal magnetisme) in zijn eigen lichaam aan te wenden waarmee hij patiënten beïnvloedde. Hij speculeerde dat ieders lichaam wordt omringd door magnetische krachten, die soms verkeerd gericht zijn en verzwakken, wat tot ziekte leidt. De toepassing van een sterk magnetisch veld kon herstel
brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hypnotisme

Mesmer

A

het oproepen van mentale concentratie, leidend tot een staat van hoge suggestibiliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

sociale beïnvloedingsprocessen

A

de manier waarop mensen vormen en gevormd worden door gedrag, attitudes en beliefs.
Mesmer deed hier onderzoek naar, maar zijn stijl bracht hem in botsing met de gevestigde wetenschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

mesmerisme

A

Deze praktijk, waarbij patiënten in een staat van crisis werden gebracht door suggestie en de toepassing van magnetisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

baquet

A

een houten vat met water, ijzervijlsel en metalen
staven, als een middel voor massale genezingen door magnetisme. leek destijds wetenschappelijk geloofwaardig door het gebruik
van een onzichtbare ‘magnetische vloeistof’
Ontworpen door Mesmer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

sociale besmetting

A

de verspreiding van ideeën, attituden of overtuigingen in een groep, door imitatie en conformiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

sociale facilitering

A

het effect dat de intensiteit van gedrag toeneemt als het zich voordoet in een sociale- of groepssituatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe kwam het dat Mesmer verdween van het toneel en het mesmerisme in handen kwam van amateurs?

A

Mesmers optreden werd als verdacht beschouwd door medische en wetenschappelijke autoriteiten, en in 1784 moest hij zelf voor een onderzoekscommissie verschijnen. De commissieleden concludeerden dat er geen bewijs was voor het bestaan en het nuttig gebruik van animaal magnetisme. Zij schreven de vertoonde effecten toe aan suggestie en inbeelding, wat
toentertijd gelijk stond aan simulatie, en daarmee aan verlakkerij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Marquis de Puységur (1751-1825)

A

Merkte op dat de beïnvloeding door dit animale magnetisme niet altijd tot een heftige crisis leidde, maar soms ook tot een kalme hypnotische trance die eerder op slaap leek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kunstmatig somnambulisme

A

Puységur
door het magnetiseren in een
vredige, slaperige trance raakte. Hij bleef echter wel reageren op Puységurs stem en gaf gehoor aan instructies. Hij ontwaakte echter zonder zich deze gebeurtenissen te herinneren. Als
hij weer in trance werd gebracht kwamen de herinneringen terug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

posthypnotische amnesie

A

ervaringen tijdens de trance na ontwaken vergeten te

zijn, en bleken de herinneringen terug te komen nadat ze opnieuw gemagnetiseerd werden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

posthypnotische suggestie

A

Puységur
personen in trance wordt verteld dat ze na ontwaken een bepaalde handeling zullen uitvoeren, vergeten dat ze deze instructie hebben gekregen, maar desondanks de gesuggereerde handeling uitvoeren, zonder
dat ze daar een goede verklaring voor hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

José Custodio de Faria

1746-1819

A

hield zich bezig met de vraag waarom niet alle mensen op dezelfde manier reageren op wat een magnetiseur doet
Toonde aan dat niet de kracht van de behandelaar was, maar de suggestibiliteit van de patiënt die bepalend is voor het effect van de hypnose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

lucide slaap

De Faria

A

Hij vroeg proefpersonen hun blik op zijn hand te richten, die hij langzaam naar hun gezicht bewoog terwijl hij hen opdroeg om te slapen. Anderen liet hij hun ogen sluiten en zich concentreren op zijn stem, terwijl hij hen krachtig instrueerde te gaan slapen. Ongeveer een op de vijf personen kwam hierdoor in een toestand van diepe trance, vergelijkbaar met Puységurs kunstmatige somnambulisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

James Esdaile (1808-1859)

A

een Schotse arts die in India meer dan 300 operaties uitvoerde op gehypnotiseerde patiënten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

James Braid (1795-1860)

A

Hij was als arts onder de indruk geraakt van het mesmerisme, deed zijn eigen experimenten, en stelde
dat de waargenomen verschijnselen een passender naam verdienden dan mesmerisme of animaal magnetisme –> hypnotisme: het oproepen van een
trance, en deze term is daarna de standaard gebleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ambroise Auguste Liébault (1823-1904)

A

plattelandsdokter

experimenteerde met hypnotherapie, liet symptomen bij patiënten verdwijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hippolyte Bernheim (1840-1919)

A

een jongere en meer ambitieuze arts uit Nancy. Na zijn aanvankelijke scepsis werd hij fulltime hypnotherapeut en behandelde honderden patiënten, waarbij hij hun reacties zorgvuldig noteerde en analyseerde. Hij constateerde dat mensen verschillen wat betreft hun suggestibiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat was de belangrijkste overtuiging van de school van Nancy, waar Liébault en Bernheim zaten:

A

dat hypnotische ontvankelijkheid één aspect is van suggestibiliteit, een kenmerk waarop mensen van persoon tot persoon sterk verschillen

21
Q

Jean-Martin Charcot
1825-1893
School van salpetiere

A

Stelde dat deze suggestibiliteit in verband stond met de neurologische aandoening die ook verondersteld werd onderliggend te zijn aan het fenomeen hysterie.
concludeerde dat hypnotische ontvankelijkheid en hysterie in essentie hetzelfde zijn, en dat de eerste in feite symptoom is van de tweede

22
Q

patienten met grande hysterie en grand hypnotisme waren volgens Charcot:

A

hysterische aanvallen en het onder
hypnose raken volgden op een reeks verschijnselen die overeenkomen met die van een grand
mal. Zij meenden dat dat deze patiënten de zuiverste vormen vertoonden van de aandoeningen

23
Q

Joseph Delboeuf

1831-1896

A

Toonde aan dat suggestibiliteit geen stoornis was, maar een kenmerk van gezonde mensen, dat iedereen in meerdere of mindere mate bezat.
Dus stond hij aan de kant van de schol van Nancy.
Naar aanleiding hiervan gaven Binet en Charcot zijn fouten toe

24
Q

Welke 2 belangrijke ontwikkelingen deden zich voor in de nasleep van de controverse tussen Nancy en Salpatiere?

A
  1. de gedaanteverwisseling bij Binet,
    die veranderde in een sceptische en sterke voorstander van experimentele methoden voor het onderzoek van suggestie en sociale beïnvloeding
  2. de aanvaarding van de aan hypnose gerelateerde ideeën van een controversiële amateur, met zijn invloedrijke analyse van massagedrag.
25
Q

Gustave Le Bon

1841-1931

A

Zag na controverse tussen nancy en salpetiere opvallende overeenkomsten tussen het irrationele gedrag van gehypnotiseerde personen en dan van mensen in menigten.

Stelde dat suggestibiliteit niet alleen gerelateerd was aan hypnose, maar in zekere mate in al onze sociale relaties een rol speelt en aanleiding is voor groepsgedrag waarbij het individu zich in gedrag en opinie laat beïnvloeden door de groep

26
Q

Hoe legde Le Bon een verband tussen hypnose en massaverschijnselen wat betreft de eigenschappen van effectieve leiders van menigten?

A

De meest effectieve leiders zijn onbuigzaam,
doelgericht, irrationeel en fanatiek. Zij vergroten hun invloed door het gebruik van drie methoden die ook door hypnotiseurs worden toegepast:
1. bevestiging, door het positieve van hun zaak te onderstrepen en twijfel uit te bannen. Simpele slogans zijn gemakkelijk te herinneren en doen een beroep op actie en overtuiging.
2. voortdurende herhaling van de bevestiging. Herhaling van de slogans zorgt ervoor dat ze tot de onbewuste gedachten van volgelingen gaan behoren. 3. sociale besmetting. Effectieve leiders
zorgen ervoor dat enthousiaste medestanders onder hun gehoor een gunstige reactie in de
menigte verspreiden.

27
Q

The crowd:

A

Geschreven door Le Bon. Dit werk stelde, ondanks een gebrek aan wetenschappelijke diepgang,
vragen aan de orde die sociaalpsychologen nog altijd bezighouden. Vormt het hoogtepunt van wat omschreven kan worden als de ‘pre-experimentele’
fase van de sociale psychologie. Tot dusver werden sociale verschijnselen vooral bestudeerd
in hun klinische of medische context. Ongeveer gelijktijdig met de publicatie van het boek van
Le Bon stelde Binet echter dat veel van die sociale verschijnselen systematisch en experimenteel konden worden onderzocht. Zijn werk vormde daarmee een brug naar de vestiging van een nieuwe discipline, de experimentele sociale psychologie.

28
Q

Alfred Binet

1857-1911

A

Was de eerste die deze hypothese, dat sociale invloed een kwestie was van suggestie door groepsleden en suggestibiliteit van het individu, experimenteel onderzocht in een psychologische laboratorium.

29
Q

beschrijf hoe de verklaring voor sociale beïnvloeding veranderd is tussen 1750 en 1900.

A

De eerste verklaring voor sociale beïnvloeding is vooral theologisch van aard. Gassner veronderstelde dat zijn vermogen tot het uitdrijven van demonen de werkende kracht was.
Bij Mesmer zien we dat veranderen in een soort natuurwetenschappelijke verklaring op basis van magnetisme. Inmiddels weten we dat dit idee van animaal magnetisme helemaal niet klopte, maar aan het eind van de achttiende eeuw was het zonder meer een gedurfde poging om een theologische verklaring te vervangen door een wetenschappelijke.

Vanaf dat moment zien we vooral dat pogingen worden gedaan om die wetenschappelijke verklaring te verbeteren. Daarbij is met name het inzicht relevant dat het de sociale beïnvloeding niet zozeer een natuurkracht is die van de therapeut of de hypnotiseur uitgaat, maar dat de vatbaarheid voor suggestie van de proefpersoon de belangrijkste factor is. Ook het inzicht dat die suggestibiliteit geen aandoening is, maar dat het een kenmerk is van elk gezond mens om vatbaar te zijn voor de suggesties die anderen wekken, is een belangrijke stap richting de manier waarop we tegenwoordig over sociale beïnvloeding denken.

30
Q

Floyd H. Allport (1890-1978)

A

Floyd onderzocht en vergeleek aan
Harvard de prestaties van individuen, alleen en in groepen. Zijn proefpersonen leverden, net
als die in Tripletts experiment, in een groep kwantitatief betere prestaties, hoewel de kwaliteit
niet beter werd en soms iets afnam. Allport duidde de toename van werkkracht in aanwezigheid van anderen aan met het begrip ‘sociale facilitering’. Hij ontdekte ook dat, als de experimentele taak de beoordeling van kenmerken betrof, proefpersonen in groepen vaker extreme beoordelingen vermeden dan wanneer ze alleen waren. Hij zag dit als het gevolg van een ‘neiging tot conformiteit’ in de groep.

31
Q

Morton Prince (1854-1929)

A

neuroloog die geïnteresseerd was
in hypnose en de link met psychopathologie. Prince had de Journal of Abnormal Psychology
opgericht, en vroeg Allport redacteur te worden. Het periodiek werd later hernoemd tot de
Journal of Abnormal and Social Psychology

32
Q

groepsdwaling

A

de gedachte dat mensen in groepen
of menigten collectief een ‘groepsgeest’ kunnen creëren of daardoor worden beïnvloed, een
entiteit die meer is dan de som van de individuele reacties.
> verworpen door Allport: die stelde dat sociale psychologie zich uitsluitend moet richten op objectief waarneembare, individuele reacties in specificeerbare sociale situaties

33
Q

Welke invloed had WOII op sociale psychologie

A

toonaangevende wetenschappers
naar de Verenigde Staten, onder wie Einstein, Wertheimer, Koffka, Köhler en de briljante Kurt
Lewin. Zij brachten ook interesse in Europese sociale en politieke kwesties mee naar Amerikaanse universiteiten. In de periode na de Tweede Wereldoorlog werd de experimentele sociale psychologie in de Verenigde Staten volwassen met een aantal onderzoeken, die de programmatische grondigheid van Dashiell combineerden met de sociale relevantie van Lewins onderzoek.

34
Q

Als je de huidige sociale psychologie als verlengstuk van deze Europese traditie beschouwd wat zijn dan de belangrijkste overeenkomsten en verschillen, en wat zegt dit over de veronderstelde behavioristische herkomst van de sociale psychologie?

A

Wanneer we de huidige sociale psychologie vergelijken met de opvattingen van Mesmer dan zijn de verschillen natuurlijk groot. Mesmer werkte vanuit een soort mechanistische benadering, die totaal niet meer aansluit bij ons huidige begrip van sociale beïnvloeding. Maar als je wat verder kijkt, dan wordt het verschil snel minder groot. Kort na Mesmer werd duidelijk dat het niet om een of andere natuurkracht gaat, maar om suggestie, en dat de belangrijkste oorzakelijkheid ligt in de suggestibiliteit van de patiënt of proefpersoon.

Daarmee hebben we in wezen al het moderne sociaalpsychologische standpunt bereikt, want ook daarin wordt aangenomen dat de vatbaarheid voor suggestie van de ontvanger bepalend is voor effecten van sociale beïnvloeding. Weliswaar wordt er onderzoek gedaan naar de effecten van bijvoorbeeld autoriteit en groepsvorming, maar daarbij gaat het altijd om de mate waarin een individu daar gevoelig voor is, en zijn gedrag afstemt op de suggestie die uitgaat van die autoriteit of groep.

Zo bezien zit het grootste verschil helemaal niet in de keuze voor het onderwerp - sociale invloed - of de manier waarop die verklaard wordt - suggestibiliteit - maar in de aanpak van het onderzoek. Voor 1900 keek men vooral naar medische casuïstiek om het onderwerp te begrijpen en werd er betrekkelijk onkritisch gefilosofeerd over de oorzaken. Sinds de inspanningen van Alfred Binet om suggestie ook experimenteel te onderzoeken, en het fundamentele werk van Floyd H. Allport, heeft de sociale psychologie haar focus gelegd op de objectieve, systematische studie van observeerbaar gedrag. In die zin is de sociale psychologie inderdaad een behavioristische discipline, maar het onderzoek naar sociale beïnvloeding gaat veel verder terug.

35
Q

Solomon Asch (1907-1996)

A
  • interesse in waarom De wreedheden van de holocaust, waarbij gewone mensen gehoorzaamden aan gruwelijke opdrachten, lieten zien dat de neiging zich te conformeren niet beperkt bleef tot bijzondere mensen, maar misschien wel een universele neiging is, die onder invloed staat van situationele factoren
  • onderzoek naar sociale conformiteit
36
Q

Hoe onderzocht Asch sociale conformiteit?

A

Asch liet mensen in kleine groepen standaardlijnen vergelijken met drie andere lijnen, waarvan er een dezelfde lengte had als de standaard. Zij moesten hardop de lijn van hun keuze
noemen. De proefpersonen waren echter de enigen in hun groep, terwijl de anderen medeplichtigen van de onderzoeker waren. Na twee juiste antwoorden, gingen de medeplichtigen
onjuiste antwoorden geven. Dat leidde tot individuele verschillen, maar ook tot tekenen van
onbehagen bij alle proefpersonen en een percentage onjuiste antwoorden dat samenhing met
de groepsgrootte en opliep tot 37 procent. In een experimentele variant kreeg een van de
medeplichtigen de instructie naar waarheid te antwoorden. In die situatie was minder dan 10
procent van de antwoorden onjuist. Datzelfde gold voor een situatie waarin een medeplichtige een ander onjuist antwoord gaf. De aanwezigheid van één afwijkende mening in de groep
bleek genoeg om proefpersonen van groepsdruk te bevrijden.

37
Q

Leon Festinger (1919-1989)

A

volgde zijn inspirator Lewin naar het ▌Massachusetts Institute of Technology (MIT), waar hij belangrijk was voor diens onderzoek naar groepsdynamica. Later
vertrok hij naar de ▌Stanford University, waar hij zijn beroemdste onderzoek deed, naar wat
hij ▌cognitieve dissonantie noemde.

38
Q

cognitieve dissonantie

A

als iemand er gelijktijdig twee ideeën op na houdt die met elkaar in conflict zijn.
Als de persoon in kwestie zich daarvan bewust wordt, ervaart hij of zij een ongemakkelijke
toestand van cognitieve dissonantie en wil die graag opheffen.

39
Q

▌Stanley Milgram (1933-1984)

A

Studie naar gehoorzaamheid
In de studie van Milgram werd de gehoorzaamheid van proefpersonen onderzocht door hen te laten geloven dat ze een andere proefpersoon in een nabijgelegen kamer moesten bestraffen met een telkens in intensiteit toenemende elektrische schok, elke keer als deze een fout maakte op een bepaalde test. Wat de proefpersonen niet wisten, was dat de schok niet daadwerkelijk werd gegeven en dat ze enkel werden misleid om te zien hoe lang ze gehoorzaam zouden zijn, als de proefleider daar om vroeg. Bijna twee derde van de proefpersonen deelde, onder gezag van een autoritaire proefleider, schokken uit van een dodelijk niveau, zelfs toen ze het zogenaamde slachtoffer door de muur heen hoorde gillen en kreunen.

40
Q

Dit onderzoek van Milgram moet natuurlijk beoordeeld worden in de context van de tijd waarin het werd uitgevoerd, maar als je het vanuit ons huidig perspectief bekijkt, is het ethisch zeer discutabel wat er gebeurde. Benoem twee belangrijke ethische bezwaren die kleven aan dit onderzoek. Maak daarbij de vergelijking met het conditioneringsexperiment met Little Albert dat we in de vorige studietaak zagen. In hoeverre kleven aan dat onderzoek dezelfde problemen, en welk ethisch bezwaar lijkt juist specifiek een probleem te zijn voor de sociale psychologie?

A

Het eerste ethische bezwaar dat is te maken tegen de studie van Milgram is dat proefpersonen werden misleid. Het experiment had een heel andere opzet dan hun werd verteld. Zulke misleiding wordt tegenwoordig al snel onethisch gevonden. Daarom is het tegenwoordig verplicht om proefpersonen een ‘informed consent’ te laten tekenen. Dat wil zeggen dat proefpersonen goed geïnformeerd moeten worden over de aard van het onderzoek, en dat ze op basis van die informatie schriftelijk moeten instemmen met hun deelname aan het onderzoek.

Het tweede bezwaar is dat er onvoldoende aandacht was voor mogelijk blijvend leed dat de proefpersonen in deze situatie werd aangedaan. Om dat te voorkomen moet tegenwoordig van te voren bepaald worden of mensen bestand zijn tegen het onderzoek, en moeten proefpersonen achteraf uitgebreid ‘debriefed’ worden. Dat wil zeggen dat ze verdere uitleg krijgen over het onderzoek en hun rol daarin, waarbij ook oog is voor nazorg als proefpersonen lijken te kampen met nadelige gevolgen van het onderzoek. Van zo’n debriefing was bij Milgram nauwelijks sprake.

Het tweede bezwaar kan evengoed geuit worden aan het adres van Watson en Rayner. Net als bij het onderzoek van Milgram is het volstrekt onduidelijk of Little Albert langdurig getraumatiseerd raakte door hun experiment. Er is bijvoorbeeld nooit onderzocht of de betreffende baby een blijvende rattenfobie heeft opgelopen. Vergelijkbaar bestond in de studie van Milgram het risico dat proefpersonen blijvend getraumatiseerd raakten doordat ze naar huis gingen met het idee dat ze in staat waren om onder druk van een proefleider iemand de dood in te jagen.

Van het eerste bezwaar is in de studie van Watson en Rayner echter geen sprake. Little Albert werd blootgesteld aan een discutabele conditionering, maar hij werd niet misleid. Dit probleem van misleiding lijkt dan ook vrij specifiek voor de sociale psychologie te gelden. In de sociale psychologie wordt namelijk hoofdzakelijk onderzoek gedaan naar de effecten van suggestie. Om die effecten experimenteel te onderzoeken, moeten suggesties gemanipuleerd worden, en bij manipulatie van suggesties is per definitie sprake van misleiding. De noodzaak van een ‘informed consent’ - waarbij proefpersonen goed geïnformeerd worden over doel en strekking van een onderzoek en op basis daarvan instemmen met deelname - maakt het dus eigenlijk onmogelijk om sociaalpsychologische experimenten uit te voeren.

41
Q

Welk hoger doel diende het Milgram-onderzoek? En vindt u, gezien de ethische risico’s, dat in het geval van Milgram, het doel inderdaad de middelen heiligde?

A

De hedendaagse sociale psychologie was in opkomst vlak na de Tweede Wereldoorlog, in een periode waarin psychologen vooral heel graag wilden begrijpen hoe de verschrikkingen van het nazisme hadden kunnen plaatsvinden. Waren nazikopstukken inherent slechte individuen, of waren zij in zekere zin ook slachtoffer van een situatie waarin zij blootstonden aan sociale processen die hen in de richting van hun slechte daden manoeuvreerden? Onderzoek naar sociale beïnvloedingsprocessen zoals conformisme en gehoorzaamheid was door die vraag geïnspireerd, en het onderzoek van Milgram maakte daar deel van uit. Het inzicht dat dergelijk onderzoek bood, vertelde iets over hoe makkelijk het kennelijk is voor mensen om de eigen verantwoordelijkheid af te leggen en mee te gaan in de massa, of kritiekloos de bevelen van een autoriteit op te volgen.
Zoals veel andere nazi’s beriep de architect van de Holocaust, Adolf Eichmann, zich op dit verweer tijdens zijn proces in Israël. Hij stelde dat hij slechts gedwongen had gediend als instrument in het naziregime. Hoewel sommigen het onderzoek van Milgram gebruiken als illustratie dat dergelijke individuen inderdaad niet noodzakelijk inherent slecht zijn, vragen anderen zich af of de kunstmatige setting waarin Milgrams onderzoek gebeurde, nu echt gebruikt kan worden om zulke gebeurtenissen te begrijpen.
Voor zover het onderzoek van Milgram heeft bijgedragen aan het voorkomen van de volgende holocaust, is de eventuele psychische schade aan zijn proefpersonen misschien te vergoelijken, maar de vraag is natuurlijk of de impact van het onderzoek van Milgram daadwerkelijk zo groot gezien moet worden. Het onderzoek toonde vooral aan dat in mensen in een artificiële omgeving, onder druk van een wetenschappelijke autoriteit behoorlijk ver gaan. Maar wisten we dat niet eigenlijk al? En levert de wetenschappelijke onderstreping van die kennis zoveel zekerheid of nieuw inzicht op dat het opweegt tegen het mogelijke trauma van de deelnemers aan het experiment van Milgram?

42
Q

Hoe zou een studie, vergelijkbaar met die van Milgram, tegenwoordig ingericht kunnen worden, zonder de huidige ethische grenzen te overschrijden? En: is het dan nog wel mogelijk om dezelfde vragen over menselijk gedrag te beantwoorden?

A

Om een voorbeeld van een alternatief op Milgrams studieopzet te geven, kunnen we naar een recente replicatie van deze studie door Burger (2009) kijken. Deze wetenschapper is erin geslaagd goedkeuring te krijgen voor een replicatie van het Milgram-onderzoek door een aantal cruciale wijzigingen door te voeren in de opzet van het onderzoek:

Om te beginnen werden deelnemers vooraf uitgebreid klinisch gescreend op geschiktheid voor deelname aan de studie, inclusief een uitgebreide persoonlijke evaluatie. Hiermee voorkwam Burger dat mensen konden deelnemen die snel getraumatiseerd zouden kunnen raken door zijn onderzoek. Daarmee beperkte hij bij voorbaat het persoonlijk leed dat het experiment zou kunnen berokkenen.
In de opzet van Burger was het maximaal toegestane voltage bovendien vastgesteld op 140 volt (in plaats van de 450 volt bij Milgram). Dit is een voltage dat pijn veroorzaakt, maar niet op een schadelijk of zelfs dodelijk niveau. Hierdoor voorkwam hij dat proefpersonen in de veronderstelling verkeerden dat ze mogelijk blijvende schade aanrichten, waardoor deelname aan het onderzoek voor hen veel minder emotioneel belastend werd dan bij de oorspronkelijke studie van Milgram.
Onder deze condities vond de commissie die het onderzoek van Burger moest goedkeuren de misleiding van proefpersonen kennelijk acceptabel, omdat het risico op traumatisering van proefpersonen op deze manier zoveel mogelijk werd beperkt. Daarnaast zal in het onderzoek van Burger, veel meer dan bij Milgram, sprake zijn geweest van een uitgebreide debriefing waarbij proefpersonen op de hoogte werden gebracht van de ware aard van het onderzoek en waarbij de nodig nazorg werd gepleegd om te zorgen dat proefpersonen geen blijvende psychische schade aan het onderzoek overhielden.

43
Q
Philip Zimbardo (geb. 1933)
Stanford Prison Experiment
A

Voor zijn onderzoek kregen 24
studenten ofwel de rol van gevangene ofwel die van gevangenbewaarder, in een nagemaakte
gevangenis. Veel van de proefpersonen leefden zich zo in hun rol in dat verscheidene bewakers sadistisch gedrag gingen vertonen en sommige gevangenen getraumatiseerd raakten,
zodanig dat Zimbardo zijn experiment na zes dagen moest afbreken.
De conclusie dat gewone mensen in bepaalde omstandigheden gemakkelijk tot buitengewoon, agressief en antisociaal gedrag komen, is controversieel. Critici stellen dat een aantal
proefpersonen zich goed bewust was van de kunstmatigheid van de situatie, en mogelijk
sterke schokken toedienden omdat ze dachten dat die geen schade toebrachten. Dezelfde
wetenschappers hebben bewijs geleverd dat Eichmann en anderen zeer goed wisten wat ze
deden, en gretig verder moordden, ook als ze daartoe geen opdracht kregen.

44
Q

Wat benadrukten historici Benjamin en Simpson over het onderzoek van Milgram?

A

benadrukten dat
Milgrams onderzoeken de kracht aantoonden van situaties als determinanten van gedrag,
maar dat de invloed van persoonlijke eigenschappen daarbij vaak onderbelicht bleef. De persoonlijkheidspsychologie begon als gevolg hiervan haar aandacht te verschuiven van
individuele en stabiele trekken naar de interacties van verschillende combinaties van situaties
en trekken.

45
Q

Wat mistte er in de onderzoeken in sociale psychologie in jaren ‘70?

A

Onderzoeken leken vaak weinig sociale relevantie te hebben. Desondanks waren velen in staat verantwoorde en relevante experimenten uit te voeren. Het beste voorbeeld daarvan is het experiment van Loftus en haar student Pickrell.

46
Q

Elizabeth Loftus(geb. 1944)

A

begon in de jaren 70 onderzoek te doen naar geheugen. Uit haar onderzoek, waarbij proefpersonen een korte film van een auto-ongeluk bekeken en waarbij verschillende woorden werden gebruikt om het ongeval te omschrijven, zoals ‘verpletterde’
of ‘botste’. De deelnemers bleken beïnvloed te kunnen worden door leidende vragen en herinnerden zich dingen die niet bestonden.
–> . Loftus’ werk stelde de betrouwbaarheid van ooggetuigenverklaringen ter discussie.
. Er was een verhitte controverse ontstaan over de betrouwbaarheid van zogenaamde hervonden herinneringen aan misbruik in de kindertijd. Loftus was sceptisch over deze herinneringen en zag ze als in een therapeutische sessie gesuggereerde reconstructies. In het kader van hun onderzoek voerden Loftus en Pickrell een experiment uit waarmee ze aantoonden dat ▌valse herinneringen doelbewust gecreëerd kunnen worden.

47
Q

Loftus en de ‘Lost in the Mall’-techniek

A

Om ethische
redenen konden zij niet proberen echte gruwelijke herinneringen op te roepen. In plaats daarvan bedachten ze een scenario voor een hypothetische gebeurtenis in de kindertijd, die mild
traumatisch en memorabel zou zijn, maar geen negatieve gevolgen zou hebben. Proefpersonen kregen vier korte verhalen te horen, waarvan er drie werkelijk hadden plaatsgevonden.
Het vierde was verzonnen, namelijk dat men als kind verdwaald was in een winkelcentrum en
pas na langere tijd herenigd met de ouders. De meeste deelnemers accepteerden het verhaal
en vulden het aan met details. Nadat ze hoorden dat een van de verhalen verzonnen was,
noemde 25 procent een verhaal dat werkelijk gebeurd was.

48
Q

Beschrijf kort wat bedoeld wordt als men spreekt over de replicatiecrisis. Waar wordt deze crisis onder andere door veroorzaakt volgens bovenstaande blogposts?

A

Met de replicatiecrisis wordt gedoeld op het gegeven dat een groot deel van de empirische bevindingen waar de sociale psychologie op gebouwd is, niet repliceerbaar blijkt. Dat wil zeggen: als wetenschappers proberen het onderzoek te herhalen, blijkt het niet mogelijk om de veronderstelde effecten opnieuw aan te tonen. Uit een grootschalig onderzoek bleek zelfs dat 39 procent van de klassieke sociaal- en cognitief-psychologische studies niet herhaalbaar blijkt, en dus dat de oorspronkelijke resultaten waarschijnlijk toevalstreffers zijn.

In het vervolg van de blogpost wijst Jeroen van Baar op een aantal oorzaken voor deze crisis: wetenschappers staan onder druk om te publiceren, maar tegelijkertijd willen tijdschriften alleen onderzoek publiceren dat origineel is en waarin effecten aangetoond worden. Als gevolg daarvan zullen wetenschappers dus onderzoek doen tot een effect gevonden wordt, en dan pas tot publicatie overgaan. De statistiek die ze daarbij gebruiken is echter van dien aard dat bij elk onderzoek dat ze doen er een kans is van 5 procent dat een eventueel aangetroffen effect een toevalstreffer is.

Als we allerlei andere factoren omwille van de eenvoud even buiten beschouwing laten, betekent dit dat een wetenschapper bij elke twintig uitgevoerde studies bij toeval éénmaal zal stuiten op een effect dat niet daadwerkelijk bestaat. Vanwege de druk om te publiceren, en de wens van tijdschriften om uitsluitend significante effecten te publiceren, is de kans groot dat zulke toevalstreffers gepubliceerd worden. Veel van de effecten die gepubliceerd worden, zullen dus toevalstreffers zijn, en zijn dus niet repliceerbaar. Als toch een poging ondernomen wordt om zo’n effect te repliceren, dan is de kans echter minimaal dat die mislukte replicatie gepubliceerd zal worden, want replicatieonderzoek is per definitie niet origineel, en als de replicatie mislukt is, is er ook geen effect om te publiceren.

49
Q

Wanneer u uitsluitend naar de sociale psychologie sinds Floyd H. Allport kijkt, in hoeverre ziet u dan pogingen tot replicatie van onderzoek? En wat is uw antwoord op diezelfde vraag als u ook de periode vóór Floyd H. Allport in uw antwoord betrekt?

A

Kijkend naar de sociale psychologie sinds het werk van Floyd H. Allport, dan lijkt er inderdaad weinig sprake van replicatie. Wetenschappers als Solomon Asch, Leon Festinger, Stanley Milgram en Philip Zimbardo deden weliswaar allemaal onderzoek naar sociale beïnvloeding, maar zij hanteerden daarbij ieder hun eigen focus en hun eigen methoden, zonder zich veel te bekommeren om de kritische beschouwing van het werk van hun voorgangers.

Wanneer we echter verder kijken, en ook de geschiedenis voorafgaand aan het werk van Floyd H. Allport bekijken, dan ontstaat een ander beeld. Dan zijn er in het hoofdstuk over sociale psychologie namelijk een aantal concrete voorbeelden van replicatieonderzoek te vinden.

De bekende studie van Solomon Asch - waarin proefpersonen onder sociale druk de lengte van lijnen moesten beoordelen om te zien in hoeverre zij zouden conformeren aan de groep - was een vrij letterlijke kopie van een onderzoek dat Alfred Binet ruim een halve eeuw eerder uitvoerde samen met een student.
Het werk van Robert Zajonc wordt niet besproken in het boek, maar u zou het kunnen kennen uit de Inleiding in de Psychologie, of de cursus Sociale Psychologie. Diens experimenten naar sociale facilitatie en inhibitie lijken erg op het werk van Norman Triplett, dat wel besproken wordt.
Het effect van sociale besmetting dat Leon Festinger observeerde - toen leden van een sekte hun cognitieve dissonantie probeerden op te heffen met een alternatieve verklaring nadat hun oorspronkelijk voorspelling van het einde der tijden niet bleek uit te komen - is hetzelfde effect dat Gustav Le Bon een halve eeuw eerder al beschreef en dat nog weer een eeuw eerder door Anton Mesmer al misbruikt werd om zijn patiënten een rad voor ogen te draaien.
Ook het onderzoek van Elizabeth Loftus - naar de effecten van suggestieve vraagstelling bij getuigenverklaringen - is op veel punten een herhaling van eerder onderzoek van de hand van Alfred Binet, die op vergelijkbare manier de effecten van suggestieve vraagstelling onderzocht.
Zo bezien lijkt de sociale psychologie toch coherenter te zijn dan zij de laatste jaren soms wordt afgeschilderd. Als we de sociale psychologie uitsluitend beoordelen op het onderzoek dat in de afgelopen eeuw gedaan is, dan lijkt het inderdaad een samenraapsel van afzonderlijke studies die weinig vervolg krijgen, maar als we over de behavioristische grondslag heen kijken, dan blijkt er een langere traditie te zijn waarin vergelijkbare effecten op vergelijkbare wijze onderzocht worden. Ook hier blijkt weer de kracht van het historisch perspectief. Door de geschiedenis te analyseren ga je zien waar ideeën vandaan komen. Zo blijkt bijvoorbeeld dat het werk van wetenschappers als Asch, Festinger en Loftus een replicatie en verdere verdieping te zijn van eerder werk van bijvoorbeeld Alfred Binet en Gustav Le Bon.

Als we geen oog hebben voor de geschiedenis van ons vakgebied, kan het dus veel minder coherent lijken dan het daadwerkelijk is. Dat neemt niet weg dat in de recente geschiedenis van de sociale psychologie wel degelijk sprake is van een replicatiecrisis, en dat de wetenschap een stevige hervorming nodig heeft om die crisis het hoofd te bieden.