7. Meten is weten Flashcards
(36 cards)
antropometrisch laboratorium
- Bedacht door Francis Galton
- Verschillende eigenschappen, waarvan reactietijden en zintuiglijk onderscheidingsvermogen de belangrijkste waren, werden gemeten en gemiddelden bijgehouden. De onderzoeken werden gezien als mentale tests, die intelligentie maten.
- mijlpaal in de ontwikkeling van de ▌psychologie van individuele verschillen.
Francis Galton (1822-1911)
gegrepen werd door het idee psychologische variabelen vast te stellen die erfelijk en daarmee relevant zijn voor toekomstige evolutie. De belangrijkste van die variabelen was ‘natuurlijk vermogen’, omschreven als intellect en aanleg, eigenschappen die iemand in staat stellen te excelleren.
Galton redeneerde dat de intelligentste mensen de meest efficiënte hersenen en zenuwstelsels moesten hebben, en dat dit af te meten was aan hoofdomvang en reactiesnelheid.
Hij deelde ook de toen wijdverbreide gedachten dat verstandelijk gehandicapte mensen zowel
zintuiglijk als intellectueel beperkt waren, en dat vrouwen niet alleen minder intelligent waren
dan mannen, maar ook minder scherp van geest
Wat is het verschil met de eerdere onderzoeken van Fechner en Wundt tov Galton?
Fechner en Wundt richtten zich op algemene psychologische principes, van toepassing op alle mensen.
Galton daarentegen werkte binnen het
nieuwe darwinistische raamwerk dat variabiliteit en aanpassing benadrukte. Voor hem waren
individuele verschillen de motor van evolutie, en daarom van groot belang
Beschrijf het leven en werk van Galton vóór zijn kennismaking met het hoofdwerk van Darwin.
Francis Galton werd in 1822 geboren als zoon van een rijke bankier en een tante van Charles Darwin. Hij was een wonderkind dat al voor zijn derde kon lezen en schrijven, op zijn vijfde Latijn beheerste en kon rekenen en op zijn zesde citeerde uit de Ilias en de Odyssee. Op school deed hij het echter een stuk minder goed. Discipline, dingen van buiten leren en de klassieken lagen hem niet. Alleen wiskunde kon hem enthousiast maken, maar dat was een minder belangrijk vak in die tijd.
Nadat hij (tot zijn vreugde) op zijn zestiende van school was gestuurd, studeerde hij twee jaar geneeskunde in Birmingham om vervolgens over te stappen naar wiskunde in Cambridge. Dat het hem daar niet lukte om tot de allerbesten te behoren, bezorgde hem een mentale inzinking. Hij haalde zijn bachelordiploma nog wel, maar zonder eervolle vermelding, en na nog een jaar geneeskunde in Londen stopte hij in 1845 met studeren. De erfenis van zijn inmiddels overleden vader was voldoende om riant en doelloos van te leven.
Na een paar jaren begon hem dat echter te vervelen en bezocht hij een frenoloog om zijn capaciteiten te laten vaststellen. Deze oordeelde dat zijn brein beter tot zijn recht zou komen in een stevig praktisch beroep, wat Galton deed besluiten om als ontdekkingsreiziger naar Afrika te gaan. Daarmee veranderde hij plotsklaps in een zeer productieve alleskunner. Hij vertrok in 1850 naar het huidige Namibië en bracht het land vakkundig in kaart. Dat leverde hem een onderscheiding op en erkenning als cartograaf. Nadien schreef hij een boek over zijn expeditie, en ging anderen helpen met het plannen van ontdekkingsreizen naar Afrika. Hij ontwikkelde ook diverse geografische instrumenten, schreef een gezaghebbend handboek voor reizigers en maakte als eerste weerkaarten met hoge- en lagedrukgebieden.
Welke invloed had het verschijnen van Darwins hoofdwerk op het verdere leven en werk van Galton?
Voor Galton was de kennismaking met On the Origins of Species zowel een openbaring als een schok. Het was voor hem een spannend en geheel nieuw domein van kennis. Tegelijkertijd was Galton ook een tijdlang verbijsterd en een nieuwe inzinking nabij, omdat het boek zijn orthodoxe geloofsopvatting aan het wankelen bracht, en zijn vaste overtuiging dat de Bijbel een letterlijke weergave van de werkelijkheid was, weersprak. Zijn intellectuele interesse was echter sterker, en Galton zag onmiddelijk in dat On the Origins of Species verregaande implicaties had voor het denken over de mens.
Hij veronderstelde dat ook de mens nog altijd onderhevig was aan evolutie, en zich verder ontwikkelde door overerving van de beste intellectuele en psychologische eigenschappen. Die ‘beste’ eigenschappen werden veroorzaakt door kleine erfelijke verschillen in de structuur van het brein en het zenuwstelsel die doorgegeven werden aan het nageslacht. Galton geloofde dat verschillen tussen (groepen) mensen hierdoor verklaard konden worden, en bedacht dat ditzelfde mechanisme dus ook gebruikt kon worden om het menselijk ras te verbeteren.
Hij bedacht de naam eugenetica voor het project dat hem de tweede helft van zijn lange leven zou bezighouden: de theorie over het verbeteren van het menselijke ras door overerving van de beste intellectuele en psychologische eigenschappen. Dat project leverde de psychologie en andere wetenschappen een schat aan kennis en methoden op, maar het maakte ook de weg vrij voor racistische opvattingen en praktijken, vooral na zijn dood. Dat Galton er tijdens zijn leven grove racistische en seksistische denkbeelden op na hield, kan daaraan zeker hebben bijgedragen.
Wat is de belangrijkste boodschap van het boek Hereditary Genius en hoe onderbouwde Galton die boodschap?
Ter ondersteuning van zijn visie leverde hij drie nieuwe argumenten: normaalverdeling, verwantschapspatronen en vergelijking met adoptieverwanten.
De titel van het boek verraadde het al: genialiteit is erfelijk. Galton kwam zelf van moederskant uit de familie Darwin die een aantal beroemde intellectuelen had voortgebracht en hij wist dat er in het verleden, en in zijn eigen tijd, andere families waren (geweest) met verschillende begaafde personen. Dat bracht hem op het idee dat genialiteit in de familie moest zitten, dat het een puur erfelijke eigenschap is.
Op zoek naar ondersteuning van deze hypothese besloot hij onder meer de stambomen van beroemde mensen te onderzoeken. Die verdeelde hij in twaalf groepen, waaronder staatslieden, militaire bevelhebbers, schrijvers, geleerden, componisten, schilders en sportkampioenen. Hij constateerde dat veel van die beroemdheden ook beroemde naaste verwanten hadden die op hetzelfde gebied zeer talentvol waren. Daaruit trok hij de conclusie dat begaafdheid erfelijk moesten zijn.
Het argument dat familie-omstandigheden een grote rol kunnen spelen, probeerde Galton te weerleggen met het voorbeeld van niet-verwante jongens die door middeleeuwse pausen als ‘neven’ werden geadopteerd en opgevoed. Ondanks betere omstandigheden namen die ‘neven’ niet de bekwaamheden over van hun ‘adoptief-ooms’. Verder droeg Galton het argument aan dat hij, als hoogbegaafde, het ook meer van zijn aangeboren talent had moeten hebben, dan van het onderwijs dat hij had gevolgd.
Adolphe Quetelet (1796-1874) Normaalverdeling
had eerder aangetoond dat metingen van
kenmerken als lengte en gewicht in grote populaties onveranderlijk de vorm van een klokvormige ▌normaalverdeling aannemen.
De Zwitserse botanicus Alphonse de Candolle (1806-1893)
reageerde op Galtons boek
Hij kwam zelf ook uit een vooraanstaande familie, maar anders dan Galton zag hij het grote belang van omgevings- en culturele factoren voor succesvolle families. Om dit standpunt te
onderbouwen deed hij zijn eigen onderzoek naar meer dan 300 eminente Europese wetenschappers, en concludeerde dat erfelijkheid wel een rol speelt, maar ook dat wetenschappers
onevenredig vaak uit kleine tot middelgrote landen komen, met een gematigd klimaat, democratische overheden, tolerante religieuze instellingen en bloeiende commerciële belangen.
Hoe werd Galton door kritiek op zijn werk genoodzaakt om het begrippenpaar nature-nurture te bedenken? Wat betekent dit begrippenpaar?
Galton was ervan overtuigd dat erfelijkheid de belangrijkste, zo niet enige, oorzaak was van uitzonderlijke intellectuele bekwaamheid. Maar hij kreeg forse kritiek van de Zwitserse botanicus Alphonse de Candolle. Deze erkende de rol van erfelijkheid, maar betoogde dat cultuur en omgeving minstens zo belangrijk waren. Dat deed hij op basis van uitgebreid onderzoek van de biografieën van meer dan driehonderd belangrijke wetenschappers. Hij stelde bijvoorbeeld vast dat verhoudingsgewijs veel eminente geleerden kwamen uit kleine tot middelgrote landen met een gematigd klimaat, democratisch bestuur, religieuze tolerantie en bloeiende handel.
De geïrriteerde Galton zag zich genoodzaakt om zijn standpunt aan te passen, zeker na een vragenlijstonderzoek dat hij zelf uitvoerde onder meer dan honderd eminente geleerden. Daaruit bleek dat veel van die geleerden ‘altijd al’ geboeid waren geweest door de wetenschap, maar sommigen noemden gebeurtenissen die hun bekwaamheid zeker hadden versterkt. Zo noemde bijvoorbeeld Darwin zijn reis met de Beagle onontbeerlijk voor zijn ontwikkeling. Voor Galton bleef erfelijkheid een noodzakelijke voorwaarde voor bekwaamheid, maar hij gaf wel toen dat omstandigheden ook konden meespelen.
Galton gebruikte aanvankelijk de begrippen race voor erfelijkheid en nurture voor omgevingsfactoren, en zag dat De Candolle daarvoor de begrippen nature en artifice gebruikte. Galton maakte daar vervolgens het lekker klinkende begrippenpaar nature and nurture van. Nature omvat daarbij alle eigenschappen die zijn aangeboren, nurture is alles wat na de geboorte is aangeleerd. Deze begrippen zijn nog altijd gangbaar in de psychologie.
Wat mistte Galton in het tweelingonderzoek
tweelingstudiemethode
de mogelijkheid dat
genetisch identieke tweelingen die hetzelfde lijken, ook meer dan tweelingen die van uiterlijk
verschillen gelijk worden behandeld. Hun gelijkenis kan dan ook voortkomen uit zowel nurture
als nature.
Hij merkte ook niet op dat verschillen tussen identieke tweelingen niet kunnen
worden toegeschreven aan erfelijkheid, omdat ze in dat opzicht identiek zijn. Juist het feit dat
er zich verschillen voordeden, zelfs tussen de meest op elkaar lijkende tweelingen, was bewijs
voor een of ander omgevingseffect.
eugenetica
gedachte erachter Galton: stelde dat het uitvoerbaar moest zijn om in een aantal opeenvolgende generaties een hoogbegaafd mensenras voort te brengen.
- project van verbetering van het menselijke ras door selectieve teelt
- Galton schroomde niet om deze rasverbetering te vergelijken met het fokken van dieren om de gewenste eigenschappen te ontwikkelen.
De term eugenetica is bedacht door Galton, maar de door hem voorgestelde praktijk is geen nieuw idee. De filosoof Plato stelde in zijn hoofdwerk Politea al een dergelijk bevolkingsbeleid voor, met het verschil dat de voortgebrachte begaafde kinderen vervolgens moesten worden opgevoed door wijzen ofwel filosofen
Hoe gebruikte Galton intelligentietests om een eugenetische samenleving te creëren?
Al in 1865 stelde Galton zich de ontwikkeling van eugenetische examens voor, die
bij alle jonge mannen en vrouwen afgenomen moesten worden. Dit was de eerste publieke
vermelding van een soort intelligentietest. Uiteindelijk ontwikkelde hij een reeks tests, die hij
gebruikte in het antropometrisch laboratorium. Die bleken echter niet te correleren met realistische intellectuele eigenschappen
Alfred Binet:
eerste succesvolle intelligentietest, gebaseerd op andere uitgangspunten dan die van Galton
Wat is statistische correlatie waarvoor gebruikte Galton deze methode?
de sterkte van het verband
tussen twee gerelateerde variabelen wordt uitgedrukt
een manier om de relatieve sterkte van erfelijke relaties te kwantificeren
scatterplots
combinaties van variabelen uitzetten
regressie naar het gemiddelde
de tendens dat extreme waarden van de ene
variabele verband houden met minder extreme scores op de andere
regressielijn
de kolomgemiddelden van een scatterplot in een grafiek uitzette ontstond een vrijwel rechte lijn
de hellingshoek van een regressielijn varieert volgens de sterkte van het verband tussen
de twee variabelen
correlatiecoëfficiënt
Galton zag in dat bij een positief maar onvolledig verband tussen variabelen de hellingshoek van de regressielijn altijd ergens tussen 0 en 1 zou liggen, en dat als ruwe
scores worden omgezet naar standaardeenheden de hellingshoek van elke regressielijn kan
worden geïnterpreteerd als ▌correlatiecoëfficiënt, een numerieke waarde die de sterkte van
het verband weergeeft.
Karl Pearson (1857-1936) Pearson's r
verfijnde de ideeën van Galton
ontwikkelde een formule om correlatiecoëfficiënten te kunnen berekenen, en breidde het bereik ervan uit tot negatieve verbanden.
werd een van de meest gebruikte statistische hulpmiddelen in psychologisch, biologisch en sociologisch onderzoek
mentale verbeelding onderzoek
ondervragen om verschillende situaties in te beelden in detail, kwam veel variatie in voor tussen mensen
Galtons vragenlijst werd een standaardinstrument, en zijn belangrijkste bevinding, de enorme variatie tussen mensen wat betreft hun
voorstellingsvermogen, is vaak gerepliceerd.
woordassociatiemethode
kijken naar de eerste reactie van mensen bij een lijst stimulus woorden.
richtte zich op mentale associaties die tot stand komen door ervaring, een van Galtons weinige onderzoeken naar de nurture-kant.
ontdekte veel associaties die teruggaan naar kindertijd, die te maken hadden met angst of genante oproepende zaken.
Zijn onderzoek kwam later onder ogen van Sigmund Freud, en het was waarschijnlijk een van de bronnen
voor de ontwikkeling van de therapeutische methode die hij vrije associatie noemde. Carl Jung
werkte de woordassociatietest verder uit tot een diagnostisch gereedschap.
Beschrijf het verschil tussen positieve en negatieve eugenetica, en geef aan van welke vorm sprake is in het gedachtegoed van Galton.
Positieve eugenetica is het verbeteren van de menselijke soort door de beste mannen en vrouwen het beste nageslacht te laten voortbrengen. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden door hen te belonen met geld, of anderszins, voor elke geslaagde poging om zich voort te planten. Op die manier worden de beste erfelijke eigenschappen relatief vaker doorgegeven aan volgende generaties dan eigenschappen die we minder wenselijk achten.
Met negatieve eugenetica verwijzen we naar praktijken die ervoor zorgen dat ongewenste erfelijke eigenschappen niet meer kunnen worden doorgegeven aan volgende generaties. Dat kan bijvoorbeeld door het steriliseren van mensen met eigenschappen die we ongewenst achten, of in extreme gevallen door selectieve euthanasie.
In het denken van Galton is duidelijk sprake van positieve eugenetica, en niet van negatieve eugenetica. Hij streeft ernaar om mensen met gewenste eigenschappen te stimuleren zich voort te planten, maar streeft niet naar geboortebeperking bij mensen met ongewenste eigenschappen.
Door welke praktijken is de eugenetica in de twintigste eeuw in diskrediet gebracht? Geef daarbij telkens aan of het om positieve dan wel negatieve eugenetica ging.
In verschillende landen is eugenetica onderdeel geweest van het bevolkingsbeleid. In Australië en de VS zijn in het begin van de twintigste eeuw grote groepen bewoners onderworpen aan sterilisatiecampagnes. Ook in grote delen van Europa en Zuid-Amerika bestonden soms tot ver in de jaren zeventig van de vorige eeuw sterilisatiewetten, en Groot-Brittannië en de VS voerden een immigratiepolitiek om ‘minderwaardige’ mensen buiten te sluiten. In al deze gevallen ging het dus om negatieve eugenetica.
Het dieptepunt was het beleid van het misdadige nazibewind in Duitsland tussen 1933 en 1945. In zogenoemde Lebensborn-tehuizen werden ‘superieure’ kinderen verwekt door geselecteerde ‘raszuivere’ mannen en vrouwen met elkaar te laten paren, in de geest van Galton. De negatieve eugenetica werd radicaal en op grote schaal toegepast met uiteindelijk het systematisch vermoorden van miljoenen ‘minderwaardige mensen’: de Holocaust.
Tegenwoordig denken we heel anders over dit soort eugenetische praktijken, en is het in de meeste landen afgeschaft. Toch zijn er vandaag de dag nog altijd (medische) praktijken die in ruime zin eugenetisch te noemen zijn, omdat daarmee invloed wordt uitgeoefend op de kwaliteit van toekomstig leven. Kunt u voorbeelden noemen van dergelijke praktijken? Bedenk ook wat u van die praktijken vind. Zijn die verwerpelijk, of juist wenselijk?
Bij spermabanken die selectief omgaan met de donors die ze aannemen, wordt in wezen eugenetica bedreven.
Bovendien is het door een sterke ontwikkeling van medische technologie mogelijk om genetische afwijkingen en erfelijke ziekten al vroeg tijdens de zwangerschap te ontdekken, waarna kan worden besloten om de zwangerschap af te breken en te voorkomen dat een ernstig gehandicapt kind wordt geboren.
Het is ook mogelijk om embryoselectie toe te passen om te voorkomen dat erfelijke genetische afwijkingen worden doorgegeven.
Een ander voorbeeld is het actief stimuleren van geboortebeperking bij kansarme ouders, of onder bevolkingsgroepen waarin specifieke erfelijke ziekten vaak voorkomen. Er zijn nog altijd plekken op de wereld waar dit expliciet of impliciet beleid is.
Dergelijke praktijken kunnen voor sommigen stuitend zijn, en door anderen gezien worden als een terechte oplossing voor een medisch probleem. Met de voortschrijding der techniek komt echter de designerbaby – waarbij kinderen ontworpen worden door eicellen en zaadcellen te selecteren of zelfs te manipuleren – wel steeds dichterbij, en de vraag is of dat wenselijk is.