Hoofdstuk 2 onderzoeksvragen stellen en beantwoorden Flashcards

1
Q

Scientific theory

A

Een verklaring die voldoet aan drie vereisten: het gaat om constructen; het
beschrijft causale relaties; en het is algemeen van opzet, hoewel het bereik
van algemeenheid verschilt voor verschillende theorieën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Constructs

A

Abstracte en algemene concepten die in theorieën worden gebruikt en die
niet direct waarneembaar zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Interventions

A

Praktische stappen om het gedrag van mensen te veranderen of sociale problemen op te lossen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Construct validity

A

De mate waarin de onafhankelijke variabelen die in onderzoek worden gebruikt, overeenkomen met de theoretische constructies die worden onderzocht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Independent variable

A

Een concrete manipulatie of meting van een construct waarvan wordt gedacht dat het andere constructen veroorzaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Dependent variable

A

Een concrete meting van een construct waarvan wordt gedacht dat het een effect is van andere constructen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Social desirability respons bias

A

De neiging van mensen om te handelen op een manier die anderen volgens hen zullen accepteren en goedkeuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Self-report measures

A

Metingen gebaseerd op het bevragen van gedachten, gevoelens of gedragingen van het individu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Observational measures

A

Metingen gebaseerd op het direct bekijken en opnemen van het gedrag van mensen, inclusief online gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Archival measures

A

Metingen gebaseerd op het onderzoeken van sporen van gedrag uit het verleden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Performance measures

A

Metingen die van deelnemers vragen om een taak zo goed mogelijk uit te voeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Physiological measures

A

Metingen op basis van een bepaald fysiologisch proces zoals hartslag of spierbewegingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

EEG

A

Metingen die elektrische signalen op de hoofdhuid gebruiken om op een nauwkeurige manier te detecteren welke specifieke neurale gebeurtenissen er plaats vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

fMRI

A

Meet indirect de activerings-niveau van specifieke hersengebieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Internal validity

A

De mate waarin kan worden geconcludeerd dat veranderingen in de onafhankelijke variabele daadwerkelijk veranderingen in de afhankelijke variabele hebben veroorzaakt in een onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Research design

A

Een plan dat aangeeft hoe deelnemers voor een onderzoek worden geselecteerd en behandeld.

17
Q

Non-experimental research design

A

Een onderzoeksdesign waarin zowel de onafhankelijke als afhankelijke variabelen worden gemeten.

18
Q

Experimental research design

A

Een onderzoeksdesign waarin onderzoekers willekeurig deelnemers toewijzen aan verschillende groepen en een of meer onafhankelijke variabelen manipuleren.

19
Q

Random assignment

A

De procedure om deelnemers toe te wijzen aan verschillende experimentele groepen, zodat elke deelnemers exact evenveel kans heeft om in een bepaalde groep te komen.

20
Q

Manipulate

A

Opzettelijk variëren van een factor als de onafhankelijke variabele in een experimenteel onderzoeksdesign.

21
Q

Confederate

A

Een onderzoeksassistent die een specifieke rol speelt in het onderzoek, zoals zich voordoen als een gewone andere deelnemer.

22
Q

External validity

A

De mate waarin onderzoeksresultaten kunnen worden gegeneraliseerd naar andere mensen, tijden en omgevingen.

23
Q

Individualist cultures

A

De culturen waarin mensen zichzelf met name afgescheiden van andere mensen en zichzelf definiëren in termen van hun uniekheid.

24
Q

Collectivist cultures

A

De culturen waarin mensen de neiging hebben zichzelf te beschouwen als verbonden met anderen en zichzelf te definiëren in termen van hun relaties met anderen.

25
Q

Demand characteristics

A

Signalen in een onderzoeksomgeving die deelnemers ertoe brengen conclusies te trekken over wat onderzoekers verwachten of wensen en die daarom een vertekend beeld geven van hoe de deelnemers handelen.

26
Q

field research

A

Onderzoek dat buiten het laboratorium plaatsvindt.

27
Q

Replication

A

Het uitvoeren van nieuwe studies in een poging om bewijs te leveren voor dezelfde theoretische voorspelde relaties gevonden in eerder onderzoek.

28
Q

Meta-analysis

A

Een systematische techniek om studies over een bepaald onderwerp te lokaliseren en hun resultaten samen te vatten.

29
Q

Informed consent

A

Vrijwillig gegeven toestemming door een persoon die heeft besloten deel te nemen aan een onderzoek nadat hem was verteld wat zijn deelname zal inhouden.

30
Q

Deception

A

De deelnemers niet op de hoogte brengen of hen actief misleiden over bepaalde aspecten van het onderzoek.

31
Q

Debriefing

A

Het informeren van de deelnemers van een onderzoek - zo wel mogelijk na de voltooiing van hun deelname aan het onderzoek - over de doeleinden, procedures en wetenschappelijke waarde van het onderzoek, en bespreken van eventuele vragen die deelnemers hebben.