Marketingmix Flashcards

1
Q

Noem en beschrijf de 3 productieniveau’s van Kotler

A
  1. Kernproduct: Toegevoegde waarde, voordeel
  2. Toegevoegde waarde: Product plus eigenschappen (verpakking, kwaliteit, vorm)
  3. Uitgebreid product: Niet tastbare voordelen (garantie, verzekeringen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Deel de consumentenproducten in 4 indelingen in op basis van koopgedrag

A
  1. Convenience products: Producten die je vaak koopt zonder inspanning
  2. Shopping products: Producten die je minder vaak koopt, veel inspanning
  3. Specialty products: Producten die je niet vaak koopt, veel inspanning
  4. Unsought products: Onbekende producten, kopen indien nodig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Leg de dimensies van het assortiment uit

A
  1. Breedte: Het aantal verschillende productgroepen
  2. Diepte: Het aantal varianten binnen een productgroep
  3. Lengte: Het totaal aantal merken/producten in het assortiment
  4. Consistentie: Samenhang tussen producten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Leg het begrip ‘trading up’ en ‘trading down’ uit

A

Trading up: Product of productlijn met een hogere prijs / kwaliteit toevoegen aan het assortiment.

Trading down: Product of productlijn met een lagere prijs / kwaliteit toevoegen aan het assortiment.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Leg het begrip ‘downgrading’ en ‘upgrading’ uit

A

Downgrading: Gericht op kostenverlaging (Snijden in personeel, assortiment en online)

Upgrading: Gericht op het bewust verhogen van het serviceniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Benoem en beschrijf de 5 fases van de productielevenscyclus

A

Fase 1 introductie: Langzame afzetgroei, lage bekendheid, verlies
Fase 2 Snelle groei: Snelle afzetgroei, break-evenpunt, eerste winst
Fase 3 Afnemende groei: Omzetgroei neemt af, iedereen kent het product
Fase 4 Volwassenheid: Afnemende groei/winst, veel concurrentie
Fase 5 Neergang: Sterk dalende afzet en winst, geen nieuwe kopers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem de 3 functies van een verpakking

A
  1. Technische functie: Ordening, bescherming, bederf verminderen
  2. Communicatiefunctie: Merkimago, productinformatie
  3. Commerciële functie: Verbruik stimuleren, minder schapruimte, productdifferentiatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem de voordelen van een sterk merk

A

Herkenbaarheid: Onderscheidt zich van concurrenten
Productimago: Identiteit of imago spreekt de doelgroep aan
Herhalingsaankopen: Creëert een relatie en dus herhalingsaankopen
Meer steun bij introductie nieuwe producten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leg het verschil uit tussen de individuele- en familiemerkstrategie

A

Individuele merkstrategie: Elk product een andere merknaam.

  1. Bescherming bestaand product
  2. Omzetverhoging door merksegmentatie
  3. Interne concurrentie stimuleren

Familiemerkstrategie: Alle producten dezelfde merknaam.
1. Ieder nieuw merk lift mee op de bestaande reputatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Benoem de typen productinnovaties

A
  1. Productinnovatie: Totaal nieuw product voor de wereld. Komt zeer weinig voor
  2. Me-too product:
    A. Brand extension: Nieuwe product en nieuwe productgroep
    B. Lijn extentie: Nieuwe productvariant word aan bestaande productgroep toegevoegd.
  3. Productmodificatie: Verbeterede versie van een product
  4. Herpositionering: Nieuw imago
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Benoem de impact op het consumentengedrag bij productinnovaties

A
  1. Continue innovaties: Geleidelijk (Geen verandering van houding en gedrag noodzakelijk.
    Marketingdoelstelling: Reclame en distributie
  2. Dynamisch continue innovatie: Vrij ingrijpend (Enige verandering van houding en gedrag noodzakelijk)
    Marketingdoelstelling: Positionering en uitleg product
  3. Discontinue innovatie: Radicaal (Uitgebreide verandering van houding en gedrag noodzakelijk
    Marketingdoelstelling: Leerproces klant, persoonlijke verkoop
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Leg uit waarom nieuwe producten ontwikkeld worden

A
Omzetgroei
Overcapaciteit benutten
Aanvulling assortiment
Wetgeving
Concurrentie
Veranderende wensen consument
Nieuwe technologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem de factoren voor succes van nieuwe producten

A
Klantgerichtheid
Kernactiviteit
Superieur product
Intern ondermingsklimaat
Goed ontwikkelproces
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem de factoren voor mislukking bij een nieuw product

A
Geen duidelijk pluspunt
Foute marketingstrategie
Kwaliteitsproblemen
Reacties van de concurrenten
Slechte timing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem de 5 stappen van het adoptieproces

A
  1. Bekendheid: Consument merkt het nieuwe product op.
  2. Interesse: Belangstelling en informatie zoeken
  3. Evaluatie: Voordelen afwegen
  4. Probeeraankoop: Kopen en uitproberen
  5. Adoptie: Indien het bevalt adoptie of verwerpen bij ontevredenheid

Let op: Niet iedereen doorloopt alle fases, verwerpen kan in alle fases. Adoptie kan tijdelijk of permanent zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noem de 5 adoptiecategorieën bij de adoptiecurve

A
  1. Innovators: Kleine groep trendzetters, wil een nieuw product absoluut hebben
  2. Early adopters: Trendgevoelige groep, koopt het nieuwe product snel, maar volgt de innovators.
  3. Early majority: Grote belangrijke groep, denkt langer na over het kopen.
  4. Late majority: Grote belangrijke groep, net gevoelig voor nieuwe producten
  5. Laggards: Kleinere groep, zeer terughoudend met aankoop en acceptatie van een nieuw product.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Noem de 5 zaken die de adoptiesnelheid versnellen

A
  1. Relatief voordeel: Product is superieur aan bestaande
  2. Compatibiliteit: Nieuwe product sluit aan op ervaringen en behoefte van consument
  3. Complexiteit: Eenvoudige producten worden meestal sneller geaccepteerd.
  4. Deelbaarheid: Minder weerstand indien de nieuwe producten voor aanschaf uitgeprobeerd kunnen worden.
  5. Zichtbaarheid: Meer marketing leidt tot snellere acceptatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Noem de 4 kenmerken van een dienst

A

Ontastbaar: Je kunt het niet aanraken
Onscheidbaar: Productie en consumptie vallen samen
Vergankelijk: Je kan er geen voorraad van aanleggen
Variabiliteit: De kwaliteit verschilt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Noem de 3 moderne marketinginstrumenten

A
  1. Stealth marketing: Merknaam tonen in een film of game
  2. Guerilla marketing: Promotietactiek op onverwachte plaats
  3. Buzz & Viral marketing: Mond-tot-mond reclame, online en offline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

One-step flow communicatiemodel

A

De boodschap in één keer naar de ontvanger brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Two-step flow model

A

De boodschap in 2 stappen naar de ontvanger brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Leg het verschil uit tussen de push- en pull strategie

A

Bij de push strategie probeer je de product door de productielijn heen te drukken. Communicatie is gericht op de tussenhandel.

Bij de pull strategie probeer je het in 1 keer bij de klant te verkopen. Communicatie is vooral gericht op consument.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Noem voordelen voor de push- en pull strategie

A

Push:

  • Korting tussenhandel
  • Commissie

Pull:

  • Reclame
  • Sales promotion
  • Display
  • Artikelpresentatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Noem de leerfases bij de low-involvement hiërarchie

A

Consument schaft een product aan, met minimale kennis en past daarna zijn houding aan.

  1. Cognitief
  2. Conatief
  3. Affectief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Noem de leerfases bij de dissonantiereductie-hiërarchie

A

Consument koopt snel een product, twijfelt of heeft te weinig informatie gezocht, en wil na aankoop het conflictgevoel wegnemen door de keuze te rechtvaardigen met informatie.

  1. Conatief
  2. Affectief
  3. Cognitief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Koppel de reclamestrategieën aan een fase uit de productielevenscyclus

A

Fase 1: Focus op de producteigenschappen
- Functionele eigenschappen (sterk, duurzaam) of werking
Fase 2&3: Positionering en overtuiging versterken
- Overtuigingskracht en positionering t.o.v. concurrentie
Fase 4: Merkbekendheid vergroten
- Vergroot merkentrouw, merkbekendheid en nieuwe klanten
Fase 5: Focus op kosten en nieuwe doelgroep
- Lage kosten, nieuwe gebruiksmogelijkheden en/of doelgroep

27
Q

Leg uit welke stappen er worden genomen bij het ontwikkelen van een reclamecampagne

A

Briefing: Instructie reclamebureau met daarin informatie product, omschrijving doelgroep, reclamedoelstellingen
Creatief concept: Woorden, beelden, toon, stijl en thema
Uitwerking: Technische uitwerking, lay-out
Mediaselectie:
- Bought / paid media
- Owned media
- Earned media

28
Q

Noem de 4 methodes voor online targeting

A
  1. Demografisch en geografisch targeten:
    - Op basis van leeftijd, geslacht, woonplaats, inkomen
  2. Contextual targeting:
    - Advertentie afstemmen op de inhoud website
  3. Behavioural targeting:
    - Informatie over eerder gedrag wordt in de toekomst gebruikt voor relevante banners
  4. Audience targeting:
    - Dataprofielen kopen op basis van doelgroepvariabelen
29
Q

Noem de 3 manieren om online reclame te maken

A
  1. Via zoekmachines
  2. Affiliate marketing
  3. Sociale media advertising
30
Q

Noem de 3 soorten persoonlijke verkoop

A
  1. Receptieve verkoop:
    De koper komt naar de winkel of showroom
  2. Ambulante verkoop:
    Verkoop per e-mail, telefoon, internet of brief
  3. Afstandsverkoop
    Huis-aan-huis verkoop, verkoop aan de weg of op de markt. Het product komt naar de koper
31
Q

Leg uit wat de rol van een accountmanager is

A

Ontwikkelt en onderhoudt relaties met één of meerdere (grote) klanten.

Taken:

  • Producten introduceren
  • Herhalingsaankopen bevorderen
  • Klanten tevreden houden
  • Nieuwe afnemers werven
  • Marktinformatie verzamelen
  • Service verlenen
32
Q

Wat is direct marketing? En geef 4 kenmerken

A

Vorm van marketing waarbij het doel van het bedrijf is een directe duurzame relatie op te bouwen, door middel van rechtstreekse communicatie en directe levering.

Kenmerken:

  • Communicatie gaat vaak via internet
  • Relatie opbouwen en inspannen voor herhalingsaankopen
  • Interactieve marketing, dus tweezijdige communicatie
  • CRM en e-CRM (Databasemarketing)
33
Q

Leg uit wat breedte- en dieptewerking inhoudt bij sales promotion

A

Breedtewerking: Gericht op nieuwe klanten of klanten van concurrenten (monsters uitdelen)

Dieptewerking: Verkoop bevorderen onder bestaande klanten (3=2 of spaaracties)

34
Q

Leg het verschil uit tussen promotie- en financiële doelstellingen

A

Het promotiebeleid is wat de onderneming met zijn promotie wilt bereiken. Promotie is gericht op verkoop. (aankoopgedrag, het overbrengen van informatie)

Financiële doelstellingen draaien om geld.

35
Q

Leg het begrip prijsdiscriminatie uit

A

Hetzelfde product (of dienst) wordt voor verschillende prijzen verkocht. Prijs wordt bepaald door vraag en aanbod.

Voorbeelden:
- Uber, vliegtuigmaatschappijen, mediamarkt, wehkamp, decathlon, 65+ treinabonnement.

36
Q

Leg het begrip prijsdifferentiatie uit

A

Een verschillend product (of dienst) wordt voor verschillende prijzen verkocht. Prijs wordt bepaald door plaats of uitvoering product.

Voorbeelden:
Benzine langs de snelweg, boek als paperback of gebonden

37
Q

Leg het begrip ‘afroomprijsstrategie’ uit (Plus voor- en nadeel)

A

Nieuw product met een hoge introductieprijs

Kenmerken

  • Kortstondig een hoge introductieprijs vragen
  • Early adopters zijn bereid meer te betalen
  • Product waaraan status ontleent wordt.

Voordeel:
- Investering sneller terugverdienen

Nadeel:
- Hoge winstmarge leidt tot meer concurrentie

38
Q

Leg het begrip penetratieprijsstrategie uit (Plus voor- en nadeel)

A

Lage introductieprijs om marktaandeel te veroveren.

Kenmerken:

  • Nieuw product tegen zeer lage introductieprijs
  • Bij hoge concurrentie een lange levenscyclus
  • Producten voor dagelijks gebruik

Voordeel:
- Marktaandeel vergroten

Nadeel:
- Korte termijn winst opofferen voor groei

39
Q

Let het begrip prijsperceptie uit

A

Een subjectief oordeel over prijs

40
Q

Let het begrip Prijskennis uit

A

Mate waarin kopers op de hoogte zijn van de prijs van concurrenten

41
Q

Let het begrip prijsacceptatie uit

A

Is de prijs redelijk? Anders wisselen van aanbieder

42
Q

Let het begrip prijsdrempel uit

A

De hoogste en laagste prijs die een consument bereid is om te betalen

43
Q

Let het begrip prijsgevoeligheid uit

A

Prijselasticiteit, hoe reageert de vraag op een prijswijziging

44
Q

Leg het begrip prijsstabiliteit en margestabiliteit uit

A

Weinig prijsveranderingen door een consistente prijspolitiek

45
Q

Let het begrip verticale prijsbinding uit

A

De fabrikant bepaalt de winkelprijs en dus ook de marge.

Tegenwoordig verboden

46
Q

Leg het begrip bodemprijs uit

A

Minimum verkoopprijs , bepaald door de fabrikant.

Tegenwoordig verboden

47
Q

Leg het begrip adviesprijs uit

A

Een door de fabrikant aanbevolen consumentenprijs

48
Q

Noem de 4 voordelen van online retailing

A
  1. Toegevoegde waarde: Flexibiliteit en multimedia-opties
  2. Marketing op maat: Focus op specifieke doelgroep
  3. Mondiaal marktbereik: Lagere geografische barrières
  4. Interactieve marketing: Een virtuele verkoper
49
Q

Leg uit welke kanaalstrategieën er zijn

A
  1. Direct kanaal: Vanaf de fabrikant direct naar de consument. (Dell, bakkers)
  2. Indirect kort kanaal: Vanaf de fabrikant via één tussenstap naar de klant. (Dekamarkt)
  3. indirect lang kanaal: Vanaf de fabrikant via meerdere tussenstappen naar de klant (Volkswagen, audi)
50
Q

Leg uit hoe distributiekanalen de efficiency bevorderen

A

Het aantal transacties neemt af door intermediairs.

51
Q

Leg uit en geef de formule van distributiespreiding

A

Distributie-intensiteit of het percentage winkels waar het product of merk wordt gevoerd.

Aantal distribuanten van het merkartikel / Aantal distribuanten van de productgroep x 100

52
Q

Leg uit en geef de formule van marktbereik

A

Het marktaandeel van de productgroep bij de geselecteerde verkopers.

Omzet in de productgroep door de eigen of gekozen distribuanten / Omzet in de productgroep door alle distribuanten x 100

53
Q

Leg uit en geef de formule van de selectie-indicator

A

De verhouding tussen marktbereik en distributiespreiding.

Marktbereik / Distributiespreiding x 100

54
Q

Leg uit en geef de formule van het omzetaandeel

A

De omzet van het merk ten opzichte van de omzet van de hele productgroep

Omzet van het merk / Omzet van productgroep bij ingeschakelde wederverkopers x 100

55
Q

Leg uit en geef de formule van het marktaandeel

A

Het aandeel van een merk of product in de totale omzet

Omzet merk / Omzet in de totale markt x 100

56
Q

Wat is achterwaartse integratie

A

Een schakel in de bedrijfskolom gaat integreren met een schakel boven hem.

57
Q

Wat is voorwaartse integratie?

A

Een schakel in de bedrijfskolom gaat integreren met een schakel onder hem

58
Q

Wat is het verschil tussen verticale- en horizontale marketingsysteem?

A

Bij het verticale systeem gaan schakels onder en boven elkaar samenwerken

Bij horizontale systeem gaan de schakels van dezelfde rij met elkaar samenwerken (Bijvoorbeeld verschillende supermarkten die samen de inkopen gaan doen)

59
Q

Geef de levenscyclus van de winkelformule

A
  1. Nieuw winkeltype
  2. De gevestigde orde reageert
  3. Prijsconcurrentie neemt toe
  4. Discounter wil doelgroep uitbreiden
  5. Verschillen tussen de nieuwe en bestaande winkels worden kleiner
  6. Er ontstaat een nieuwe kans voor nieuwe winkeltypen
60
Q

Geef het bij behorende assortiment bij winkeltypen

  1. Discounter
  2. Full-service supermarkt
  3. Hypermarkt
  4. Warenhuis
  5. Factory outlet
  6. Speciaalzaak
  7. Convencience story
A
  1. Redelijk breed en ondiep
  2. Breed en diep assortiment
  3. Zeer breed en redelijk diep assortiment
  4. Breed en diep assortiment
  5. Smal en diep assortiment
  6. Zeer smal en diep assortiment
  7. Smal en ondiep assortiment
61
Q

Noem de 4 samenwerkingsvormen binnen detailhandel

A
  1. Franchise
  2. Inkoopcombinatie
  3. Vrijwillig-filiaalbedrijf
  4. Grootwinkelbedrijf
62
Q

Geef verschillende voor- en nadelen voor een franchisegever

A

Voordeel:

  • Snelle expansie
  • Beperkte investering
  • Gemotiveerde franchisenemers
  • Verschillende bronnen van inkomsten

Nadeel:

  • Soms weinig zeggenschap
  • Winstdeling
  • Tekort aan geschikte vestigingspunten
63
Q

Geef verschillende voor- en nadelen voor een franchisenemer

A

Voordelen:

  • Zelfstandig ondernemer willen worden
  • Kredietverlening makkelijker
  • Begeleiding door franchisegever
  • Bewezen formule en gezamenlijke reclame

Nadelen:

  • Hoge aanloopkosten
  • Percentage omzet naar franchisegever
  • Geen afstemming op lokale marktsituatie
  • Contractuele verplichtingen van franchisegever