2.3 Flashcards

1
Q

Geldschepping

A

Wanneer door kredietverlening foor een bank de maatschappelijke geldhoeveelheid wordt verhoogd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Substitutie

A

Het omzetten van chartaal naar giraal geld of omgekeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Liquide middelen

A

Chartaal geld en giraal geld van een bank als dekking ban kortlopende verplichtingen wordt gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Liquiditeitspercentage

A

De verhouding tussen het geld dat in liquide middelen aanwezig moet zijn en de totale kortlopende schuld van de bank

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Girale kredietverlening

A

Kredietlening door de bank door het bijschrijven van een bedrag op de bankrekening van de lener

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Chartale kredietverlening

A

Kredietverlening door chartaal geld van een bank uit te lenen aan klanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wederzijdse schuldaanvaarding

A

Kredietverlening. Bank belooft geld bij te schrijven klant belooft terug te betalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Rente marge

A

Het verschil tussen door blank gevraagde rente op leningen van klanten en de rente die een bank betaalt voor spaargeld of geld dat de bank zelf geleend heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly