Histotechniek Flashcards

1
Q

Chemische fixatie geeft een goede:

A

Morfologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Fysische fixatie geeft een goede:

A

Antigeniciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waardoor is de antigeniciteit lager bij een chemische fixatie?

A

Doordat de fixatie bindingen aan gaat met het weefsel waardoor antilichamen minder plek heeft om te kunnen binden sinds deze al bezet zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarvoor gebruik je magnetron?

A

Om de epitopen op een weefsel weer herkenbaar te maken –> antigen retrieval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

PATOS…

A

versneld de fixatie proces doordat moleculen sneller bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vries substitutie =

A

onder vacuum de water mantel verwijderen in e.g. aceton/alchohol, dit voorkomt krimping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kritisch punt =

A

het moment dat een vloeistof naar de gasfase springt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe krijg je maximale fixatie en morfologie voor EM?

A

Door te fixeren met osmium en glutaaraldehyde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Osmolariteit =

A

Het aantal deeltjes in een buffer, als deze laag is krijg je een hypotome oplossing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe kun je osmolariteit verhogen?

A

Door sucrose (suiker) toe te voegen om het aantal deeltjes te verhogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe kun je krimping voorkomen?

A

Door high-pressure freezing of door een additief toe te voegen e.g. Bouin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Normaliteit =

A

gaat over de lading (H+)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Molariteit =

A

Gewicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke fixatie gebruik je voor lipiden?

A

Fysische fixatie, want onder paraffine lost het op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar wordt enzymhistochemie voor gebruikt?

A

Om aan te tonen of een eiwit een substraat kan knippen –> dus de enzymatische activiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe komt het dat moleculen migreren? hoe kun je dit voorkomen?

A

Deze migreren door diffusie, dit kan worden voorkomen door te fixeren met formaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Noem een catalysator:

A

Peroxidase H2O2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe kun je immuno methodes versterken?

A

Door ABC methode, goud-zilver en peroxidase anti-peroxidase (PAP)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat moet je doen tussen oplossingen in tijdens immuno?

A

Enzymen e.g. pronase of gevoelige antigenen toevoegen want niet alle epitopen komen vrij tijdens antigen retrieval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Absorptie =

A

Een bepaalde kleur zien omdat alle andere golflengtes worden geabsorbeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Noem 4 lokalisatie patronen:

A

Nuclear, perinuclear, cytoplasmatisch en membraneus

22
Q

Affiniteit =

A

de mate van een binding

23
Q

Hoe krijg je een monoclonale antilichaam?

A

Door een hybrodoma

24
Q

Hoe krijg je een polyclonale antilichaam?

A

Uit het bloedplasma/serum

25
Q

Noem 3 labels

A

Naftol blauw/rood en NBT/BCIP, en radioactieve labels?

26
Q

Hoe voorkom je endogeen peroxidase?

A

Door H2O2 toe te voegen, zodat peroxidase niet meer bindt of apart incuberen en iets anders dan peroxidase gebruiken op het antlichaam

27
Q

Hoe krijg je excitatie?

A

Doordat een molecuul wordt bestraald en de elektronen de stralingsenergie overnemen, hierdoor komen de elektronen van de atomen in een aangeslagen toestand

28
Q

Hoe krijg je emissie?

A

Doordat die elektronen terugvallen naar hun grondtoestand, het teveel aan energie komt vrij door licht/warmte uit te zenden

29
Q

Elke eiwit heeft een…

A

watermantel, hoe groter, hoe dikker deze is

30
Q

Waar worden proteolytische enzymen ook voor gebruikt?

A

Voor antigen retrieval

31
Q

Antigen-dilution curve:

A

geeft je een idee van welke concentratie je het best kan gebruiken voor antigen

32
Q

DNA….. door fixatie

A

Fragmenteerd, hoe meer crosslinks, hoe meer fragmentatie waardoor frequenties niet meer te herkennen zijn

33
Q

FISH =

A

Een fluoroscent complementair RNA probe bindt aan een deel van de chromosoom die grote gelijkenis vertoont en hiermee zie je fluoroscentie in DNA van interesse

34
Q

Noem de 4 stappen van ISH:

A

Pre-hybridisatie, hier bindt alles behalve de probe
Hybridisatie, hier wordt de probe toegevoegd
Post-hybridisatie, alles wat ongebonden is wordt weggespoeld door stringent wassen
Immunologische kleuring met DIG label

35
Q

Wat zit er in ISH? (4)

A

EDTA, Denhardt’s solution, suiker en haringsperma

36
Q

Waar wordt DAPc voor gebruikt?

A

Om RNAse weg te spoelen, dit voorkomt contaminatie vanuit je handen

37
Q

Waarom worden antilichamem verdund en ingevroren?

A

Want elke keer als er iets wordt uitgevroren verlies je een deel van je probe dus verdeel je het in kleine hoeveelheden

38
Q

HER2=

A

belangrijk receptor bij borstkanker

39
Q

PCR=

A

het uitsmelten van het DNA om vervolgens te verdubbelen en dan weer uit te smelten zodat je fragmenten krijgt van het stuk DNA wat je wilt hebben

40
Q

EGFR=

A

endothelial growth factor receptor, bij overexpressie heb je veel proliferatie

41
Q

Resolutie van LM en SEM/TEM

A

LM: 1/10 micron, SEM: 1^-5 nm, TEM: 0.1 nm

42
Q

Alkalifosfatase kun je ontwikkelen met:

A

NBT/BCIP

43
Q

Waarom wil je bij sommige tumoren juist grote blokken weefsel hebben?

A

omdat tumoren heterogeniciteit tonen, dus niet alle cellen zijn hetzelfde

44
Q

Adhesive slides =

A

Slides met een lading of coating waardoor je geen achtergrond signaal krijgt

45
Q

Waarmee snijden we plastics?

A

Met glas of diamant

46
Q

Metacrilaten =

A

Meerdere plastics, deze zijn doorlaatbaar waardoor de antigeniciteit behaald kan worden

47
Q

Propyleen =

A

een intermediare stof tussen alcohol en plastic

48
Q

Raster zijn gemaakt van:

A

Geleidend materiaal e.g. koper, nikkel, goud etc.

49
Q

Waardoor krijg je contrast?

A

Doordat zouden binden aan plastic coupes

50
Q

Hoe krijg je compressie?

A

Wanneer je te snel snijdt, dit zorgt voor compressie omdat de coupes tegen elkaar drukken