1.1 Flashcards

(59 cards)

1
Q

Hoe wordt een land met een vorst als
staatshoofd genoemd?

A

Een monarchie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe wordt een land zonder koning
genoemd?

A

Een republiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke koning liet in 1848 de grondwet
veranderen?

A

Koning Willem II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wie schreef de grondwet van 1848?

A

(Johan Rudolf) Thorbecke.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het parlement?

A

Eerste en Tweede Kamer samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een andere naam voor parlement
in Nederland?

A

De Staten-Generaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke politieke groep wilde meer
invloed op het bestuur in 1848?

A

De liberalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wie moest volgens de liberalen minder
macht krijgen in 1848?

A

De koning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Volgens liberalen moet de overheid
zorgen voor orde en …?

A

Veiligheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat was voor liberalen belangrijk?
Vrijheid, gelijkheid of nationaliteit?

A

Vrijheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe wordt de belangrijkste wet van een
land genoemd? Er staat in hoe een land
bestuurd wordt en wat de rechten van
de inwoners zijn.

A

Grondwet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom liet koning Willem II de
grondwet wijzigen?

A

Hij was bang voor opstanden / revolutie
/ om afgezet te worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de vijf belangrijkste wijzigingen
in de grondwet van 1848?

A
  1. Parlement is de baas
  2. Koning verliest zijn macht
  3. Ministeriële verantwoordelijkheid
  4. Censuskiesrecht
  5. Klassieke grondrechten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welk gevolg had de grondwet van 1848
voor de koning?

A

Hij kreeg minder macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe wordt een democratie genoemd
waarin burgers via gekozen
volksvertegenwoordigers invloed
hebben op het bestuur?

A

Parlementaire democratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

In welke drie stukken is de macht in
Nederland verdeeld?

A
  1. Wetgevende macht
  2. Uitvoerende macht
  3. Rechterlijke macht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De wetgevende macht is in handen
van…?

A

Het parlement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

De uitvoerende macht is in handen
van…?

A

De regering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De rechterlijke macht is in handen
van…?

A

De rechters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe worden de koning en ministers
samen genoemd?

A

De regering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarom zijn in Nederland de machten
verdeeld?

A

Zo heeft niemand de meeste macht / zo
is er geen dictatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is een constitutionele monarchie?

A

Een koninkrijk met een grondwet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welk begrip? ‘De ministers zijn
verantwoordelijk voor de politieke daden
en uitspraken van de koning.’

A

Ministeriële verantwoordelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welk begrip? ‘De koning is niet
verantwoordelijk voor zijn politieke
daden of politieke uitspraken.’

25
Welke koning was tegen de grondwet van 1848?
Koning Willem III
26
Welk begrip? ‘Mensen die vanaf een bepaald bedrag aan belasting betalen hebben recht om te stemmen.’
Censuskiesrecht
27
Welk begrip? ‘Rechten die burgers beschermen tegen te veel macht van de overheid.’
Klassieke grondrechten
28
Hoe worden de politieke partijen genoemd die samen de regering vormen?
Een coalitie
29
Noem een klassiek grondrecht.
Vrijheid van meningsuiting - Vrijheid van drukpers - Vrijheid van vereniging en vergadering - Vrijheid van Godsdienst - Vrijheid van onderwijs
30
Hoe worden de politieke partijen genoemd die niet de regering zitten?
De oppositie
31
Welke twee taken of bevoegdheden heeft het parlement?
1. Wetgevende taken 2. Controlerende taken
32
Welke vijf rechten heeft het parlement?
1. Recht van amendement 2. Recht van initiatief 3. Recht van budget 4. Recht van enquête 5. Recht van interpellatie
33
Het parlement heeft wetgevende taken. Wat wordt hier mee bedoelt?
Zij mogen wetsvoorstellen goed of afkeuren
34
Welke twee rechten horen bij de wetgevende taken?
1. Recht van amendement 2. Recht van initiatief
35
Wat is recht van amendement?
Wijzigen van wetsvoorstellen
36
Wat is recht van initiatief?
Indienen van een wetsvoorstel
37
Welke ‘Kamer’ heeft wetgevende taken?
De Tweede Kamer
38
Het parlement heeft controlerende taken. Wat wordt hier mee bedoelt?
Het controleren van de regering
39
Welke drie rechten horen bij de controlerende taken?
1. Recht van budget 2. Recht van enquête 3. Recht van interpellatie
40
Het parlement van een minister om informatie vragen. Welk recht hoort daarbij?
Recht van interpellatie
41
Het verantwoorden van de begroting aan het parlement. Welk recht hoort daarbij?
Recht van budget
42
Het parlement mag zelf onderzoek doen naar iets. Welk recht hoor daarbij?
Recht van Enquête
43
Hoeveel zetels telt de Tweede Kamer vandaag de dag?
150 zetels
44
Hoeveel zetels telt de Eerste Kamer vandaag de dag?
75 zetels
45
Wordt de Tweede Kamer direct of indirect gekozen door de burgers?
Direct
46
Wordt de Eerste Kamer direct of indirect gekozen door de burgers?
Indirect
47
Wie kiezen de leden van de Eerste Kamer?
De leden van de Provinciale Staten
48
Wie of wat kreeg de meeste macht in de grondwet van 1848?
Het parlement
49
Worden de leden van de Provinciale Staten direct of indirect gekozen door de burgers?
Direct
50
De koning verloor zijn macht in de grondwet van 1848. Wat kreeg hij daarvoor terug?
Onschendbaarheid
51
Wie mogen een wetsvoorstel indienen?
1. Minister 2. Lid van Tweede Kamer
52
In welke vijf stappen wordt een wet gemaakt?
1. Wetsvoorstel indienen 2. Naar de Tweede Kamer 3. Naar de Eerste Kamer 4. Ondertekenen koning(in) 5. Publicatie Staatscourant
53
Het parlement was niet blij met de Luxemburgse kwestie. Wat eisten zij?
Het aftreden van het kabinet.
54
Waarom kon het parlement niks doen tegen de koning?
De koning was onschendbaar.
55
Van wie kreeg het kabinet steun?
Van koning Willem III
56
Hoe dwong het parlement de ministers tot aftreden?
De begroting van Buitenlandse Zaken werd afgekeurd.
57
Wat was de reactie van de koning?
Hij was boos en liet de Tweede Kamer ontbinden.
58
Waarom kon het parlement niks doen tegen de koning?
De koning was onschendbaar.
59
Wat gebeurde er vanaf de Luxemburgse kwestie?
Dan neemt het kabinet ontslag als het parlement dit wil.