1.1 t/m 1.3 Flashcards

(20 cards)

1
Q

Alternatief aanwendbaar

A

Middelen kun je op verschillende manieren inzetten om in je behoeften te voorzien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Behoeften

A

Alles wat je graag wilt hebben of nodig hebt. Er zijn primaire en secundaire behoeften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Consumeren

A

Het kopen van goederen en diensten om in je eigen behoeften te voorzien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Diensten

A

Activiteiten waarmee je in een behoefte voorziet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Goederen

A

Dit zijn tastbare producten die je kunt kopen. Er zijn gebruiksgoederen en verbruiksgoederen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Middelen

A

Deze heb je nodig om in je behoeften te kunnen voorzien. Middelen zijn tijd en geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Schaarste

A

Je hebt niet genoeg middelen om in al je behoeften te kunnen voorzien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Begroting

A

Overzicht van verwachte inkomsten en uitgaven over een bepaalde periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bezuiniging

A

Minder geld uitgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Budget

A

De hoeveelheid geld waarover je in een bepaalde periode kunt beschikken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Huishoudelijke uitgaven

A

Dagelijkse uitgaven, zoals boodschappen en persoonlijke verzorging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Incidentele uitgaven

A

Grote uitgaven die je niet zo vaak doet en waarvoor het verstandig is om geld te reserven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Inkomen

A

Het geld dat je ontvangt. Er zijn drie soorten inkomen:
-inkomen uit arbeid
-inkomen uit bezit
-overdrachtsinkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Primair inkomen

A

Inkomen uit arbeid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Secundaire inkomen

A

Het primair- en het overdrachtsinkomen samen minus de belasting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Sparen

A

Geld opzijzetten voor later

17
Q

Vaste lasten

A

Uitgaven die je met een bepaalde regelmaat betaalt en die zijn opgenomen in een contact

18
Q

Budgetlijn

A

Lijn in een grafiek die aangeeft hoeveel je van elk twee producten kunt kopen met en budget en gegeven prijzen

19
Q

Budgetset

A

Alle keuzemogelijkheden van twee producten die binnen je budget vallen

20
Q

Model

A

Een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid