11.1 Flashcards
(30 cards)
1
Q
go off
A
Afleggen
2
Q
amounts to (is added together)
A
Bedragen
3
Q
domestic
A
binnenlands
4
Q
the availability
A
de beschikbaarheid
5
Q
foreign
A
buitenlands
6
Q
the shrinkage
A
de krimp
7
Q
the aviation (air traffic)
A
de luchtvaart
8
Q
degree of something
a quantity of something abstract
A
de mate
9
Q
the mobility
1
A
de mobilitiet
10
Q
the size
A
de omvang
11
Q
the building
making it whole
A
de opbouw
12
Q
the recreation
A
de recreatie
13
Q
the compositionm
A
de samenstelling
14
Q
the mobility scooter
A
de scootmobiel
15
Q
the trend
A
de tendens
16
Q
the exhaust gas
A
de uitlaatgassen
17
Q
the emissions
A
de uitstoot
18
Q
the ferry
A
de veerpont
19
Q
the move
A
de verplaatsing
20
Q
the shift
A
de verschuiving
21
Q
explosive
A
explosief
22
Q
the isse
A
het vraagstuk
23
Q
ride along
A
meerijden
24
Q
subdivide
A
onderverdelen
25
relate
relateren
26
spatial
ruimtelijk
27
go somewhere
zich begeven
28
occur
zich voordoen
29
such
zodanig
30
share (the part/contribution)
het aandel
