Thema 10 Flashcards

1
Q

hashtag

A

de
hashtag
De hashtag maakt het makkelijk om op internet iets terug te vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

like

A

de
like
Nahom checkt elk uur hoeveel nieuwe likes hij heeft gekregen voor zijn artikel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

melding

A

de
message

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

produceren

A

to generate, produce
vt: produceerde
vd: geproduceerd
Deze fabriek produceert auto’s.
Deze Duitse fabriek produceert auto’s voor de Europese markt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

scrollen

A

to scroll
vt: scrolde
vd: gescrold
Ik scroll door het document.
Ik heb door heel het document gescrold, maar ik kan jouw opmerking niet vinden.
Wil je niet zo snel scrollen? Zo kan ik de tekst niet rustig lezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

selfie

A

de
selfie
Karlijn is verslaafd aan haar telefoon. Ze maakt de hele dag selfies van zichzelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

symptoom

A

het
symptom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

tegengaan

A

to avoid
Ik probeer verspilling tegen te gaan.
Deze fabriek moet nu de overlast van zijn stank tegengaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

toename

A

de
increase
Er is een toename van patiënten in het ziekenhuis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

verleiden

A

to attract, tempt, allure
vt: verleidde
vd: verleid
Ik verleid hem met chocola.
Kan ik je nog met een lekker bakje koffie verleiden
om langer te blijven?
Ik word door advertenties op internet steeds verleid om nieuwe schoenen te bestellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

webshop

A

de
webshop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

*beperken

A

to limit, restrict
vt: beperkte
vd: beperkt
Ik beperk jou in je vrijheid.
We hebben het gebruik van plastic zoveel mogelijk beperkt.
Carlos moet van zijn arts het eten van taart tot 1 keer per maand beperken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

*bron

A

de
resource, source, spring
De containers bij ons in de straat zijn een bron van ongedierte.
Ik heb deze informatie uit twee betrouwbare bronnen gehaald.
De zon is een grote bron van energie voor onze aarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

*hormoon

A

de
hormon
Vrouwen krijgen op oudere leeftijd soms last van hun hormonen.
Mijn zoon heeft last van zijn hormonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

*icoontje

A

het
icon
Je moet op het icoontje van de camera klikken om een foto te maken.
Ik wil een paar icoontjes van mijn scherm verwijderen, maar ik weet niet hoe dit moet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

*laptop

A

de
laptop
De school heeft 20 nieuwe laptops gekocht.
Ik werk het liefst op mijn laptop. Dan kan ik werken waar ik wil.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

*laten weten

A

to inform, let you know
Ik laat het je weten.
Mijn collega liet me gisterenavond weten, dat ze met hoofdpijn naar huis is gegaan.
Wil je me via whatsapp laten weten wanneer de baby geboren is?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

*seks

A

de
sex
We vinden het niet goed als je al seks hebt.
In Nederland krijgen kinderen op de basisschool les over het lichaam, seks en kinderen krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

*vinkje

A

het
check
Ik heb het vinkje op de verkeerde plaats gezet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

*werken

A

to function, operate
vt: werkte
vd: gewerkt
Mijn computer werkt niet goed.
Ik baal dat mijn wasmachine weer niet werkt.
Tijdens haar stage leert Nina ook hoe de machines werken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

*afstandsbediening

A

de
remote control
Mijn moeder drukt de hele avond op de afstandsbediening. Ze kijkt een programma nooit tot het eind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

*drone

A

de
drone
Je hebt een training en een vliegbewijs nodig, voordat je een drone mag besturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

*flitspaal

A

de
speed camera
Je moet zachter rijden. Er staat daar een flitspaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

*gordel

A

de
sphere, belt
Je moet in de auto wel een gordel dragen, anders krijgen we een boete.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

*gps

A

de
gps
Volgens mij is onze gps kapot. Hij kan de Eikenstraat niet vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

*koptelefoon

A

de
headphone
Ik zit in de trein altijd met mijn koptelefoon op en luister naar muziek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

*microfoon

A

de
microfoon
We horen de zanger niet zo goed, omdat hij niet goed voor de microfoon staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

*modder

A

de
mud
De honden hadden modder aan hun poten en maakten alles vies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

*omleiding

A

de
detour, redirect
Omdat er aan de snelweg werd gewerkt, moesten we via Leiden naar Den Haag rijden. Dat was een lange omleiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

*oprit

A

de
accsess route, entranceway, slip road
Als je veilig op de snelweg wilt komen, moet je wel harder op de oprit rijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

*slagboom

A

de
barrier
We moesten wachten bij de brug, want de slagboom ging naar beneden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

*vluchtstrook

A

de
shoulder, road verge
Ik hoor iets geks aan de motor. Ik zet mijn auto even op de vluchtstrook aan de kant van de weg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

afdrukken

A

to copy, to print
vt: drukte af
vd: gedrukt
Ik druk de foto’s af.
Olga heeft de uitnodigingen voor het personeelsfeest in kleur afgedrukt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

demonstreren

A

to demonstrate
vt: demonstreerde
vd: gedemonstreerd
Ik demonstreer hoe het werkt.
De BHV’er demonstreert hoe je moet reanimeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

installeren

A

to install
vt: installeerde
vd: geinstaleerd
Ik installeer mijn nieuwe computer.
De monteur heeft de nieuwe verwarming geïnstalleerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

invoegen

A

to merge, insert
Ik voeg deze zin in.
Samir heeft de notulen bijna afgerond; hij moet alleen het overzicht met namen nog invoegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

onderstrepen

A

to underline
vt: onderstrepen
vd: onderstreept
Ik onderstreep alles met potlood.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

ongedaan maken

A

undo
Ik maak de reservering ongedaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

pagina

A

de
page

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

selecteren

A

to select
vt: selecteerde
vd: geselecteerd
Ik selecteer de foto’s.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

suggestie

A

de
suggestion
Lisa organiseert een dagje uit voor haar werk, en vraagt haar collega’s suggesties voor een activiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

verschijnen

A

to come to light, appear
vt: verscheen
vd: is verschenen
Ik verschijn in de krant.
Als er twee blauwe vinkjes in Whatsapp verschijnen, is het bericht ontvangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

vet

A

fat
De datum op de uitnodiging is vet gemaakt, zodat iedereen die goed kan lezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

*afbeelding

A

de
image, picture
Op deze poster staat een afbeelding van een tropisch landschap.
Ik geniet altijd van de mooie afbeeldingen op het blog van Alex. Hij downloadt de plaatjes van gratis websites.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

*muis

A

de
mouse
Klik met de muis op ‘opslaan’ om je bestand op te slaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

*opmaken

A

to finish up
vt: maakte op
vd: opgemaakt
Ik maak de tekst op.
Nadat Marisol de tekst getypt heeft, maakt ze de tekst op als een uitnodiging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

*schema

A

het
graph, diagram
In het magazijn hangt een schema met informatie over de werktijden.
Als je veel informatie overzichtelijk wilt maken, kun je de gegevens in een schema zetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

*schuin

A

curved, slanting
De brommer ging zo schuin door de bocht, dat ik dacht dat hij ging vallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

*slepen

A

to slide, haul, drag
vt: sleepte
vd: gesleept
Ik sleep het woord in de zin.
Als je een zin wilt verplaatsen, kun je die naar een andere plek in je tekst slepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

*uploaden

A

to upload
Ik upload de foto’s.
Als u online een hypotheek aanvraagt, moet u een digitale kopie van uw paspoort uploaden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

*bukken

A

to bend over, bend down
vt: bukte
vd: gebukt
ik buk voor de lage brug.
Ik bukte om de portemonnee te pakken.
Ik word soms duizelig als ik buk en weer omhoog kom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

*glijden

A

to slip, slide, glide
vt: gleed
vd: gegleden
Ik glijd van de heuvel in de sneeuw.
Mijn bril is eigenlijk te groot; hij glijdt steeds van mijn neus.

53
Q

*handsfree bellen

A

to call hand free
Ik bel handsfree in de auto.
Jij belde handsfree in de auto.
Als je autorijdt, mag je je mobiel niet vasthouden dus je kunt alleen handsfree bellen.

54
Q

*jagen (op)

A

to chase, to hunt, to hurry
Ik houd niet van jagen.
De man jaagde op een vogel.
De poes jaagt op muizen.

55
Q

*kappen

A

to cut down
vt: kapte
vd: gekapt
Ik kap twee bomen.
Er zijn helaas veel bomen gekapt, om deze weg aan te leggen.

56
Q

*krabben (aan)

A

to scratch
vt: krabde
vd: gekrabd
Ik krab achter mijn oor.
De kat krabde aan de bank.
De hond krabt aan zijn poot want hij heeft jeuk.

57
Q

*likken (aan)

A

to lick
vt: likte
vd: gelikt
Ik lik aan het ijsje.
De koeien likten aan elkaar met hun tong.
Dit is een foto van Sanne als kind toen ze aan een ijsje likte.

58
Q

*scheppen

A

to create, set up, establish
vt: schiep
vd: geschapt
Ik schep het zand uit de tuin.
De hovenier schept zand uit de tuin om plaats te maken voor een vijver.

59
Q

*smelten

A

to melt
vt: smolt
vd: is gesmolten
Mijn ijsje smelt in de zon.
Mijn broodje lag in de zon en nu is de kaas gesmolten.

60
Q

*snurken

A

to snore
vt: snurkte
vd: gesnurkt
Ik snurk hard.
De bejaarde snurkte zachtjes in zijn slaap.

61
Q

*verdwalen

A

to get lost, disappear
vt: verdwaalde
vd: verdwaald
Ik verdwaal soms.
Felix en Lisa zijn verdwaald tijdens een uitstapje in de bergen. Ze zijn vijf kilometer in de verkeerde richting gewandeld.

62
Q

*zonnen

A

to sunbate
vt: zonde
vd: gezond
Ik zon graag aan zee.
In de zomer picknicken en zonnen veel jongeren in het park.

63
Q

cabaret

A

het
cabaret キャバレー
Mijn buurman doet mee aan een cabaretwedstrijd. Hij heeft heel grappige liedjes bedacht.

64
Q

detective

A

de
detective

65
Q

documentaire

A

de
documentary
Deze documentaire gaat over het leven van vrouwen in de achttiende eeuw.

66
Q

lokaal

A

local

het
class-room, hall
Het gaat niet in het hele land regenen, maar wel lokaal.
Deze kaas wordt lokaal gemaakt, dus in dit gebied.

67
Q

realityprogramma

A

het
reality show

68
Q

seizoen

A

het
seazon
Elk jaar verschijnt er een vervolg van die populaire serie. Er zijn nu al vijf seizoenen.
Vanavond start het nieuwe seizoen van de serie Goede Tijden, Slechte Tijden.

69
Q

strijden (voor/tegen)

A

to battle, struggle
vt: streed
vd: gestreden
Ik strijd tegen discriminatie.
Als advocaat moet je voor de rechten van je cliënt strijden.

70
Q

soap

A

de
soap
Ahmed is een populaire acteur in een soap die dagelijks op televisie komt.

71
Q

studio

A

de
studio

72
Q

uitzenden

A

to transmit, emit, sent out, spread
vt: zond uit
vd: uitgezonden
De radio zendt mijn programma uit.
Een radioprogramma wordt meestal direct uitgezonden.

73
Q

quiz

A

de
quiz

74
Q

wesp

A

de
wasp カリバチ

75
Q

*aflevering

A

de
edition, issue, delivery
Deze serie bestaat uit twintig afleveringen.

76
Q

*jury

A

de
jury

77
Q

*met zijn drieen, met zijn vieren

A

with three (four) of us
Deze zomer hebben we een grotere auto, dus we kunnen met zijn vijven op vakantie.

78
Q

*programma

A

het
programm
Marisol werkt bij de televisie. Zij maakt televisieprogramma’s .

79
Q

*theater

A

theater

80
Q

*zender

A

de
broadcasting tation/channel
Als je graag naar de radio luistert, kun je uit veel verschillende radiozenders kiezen.

81
Q

*artiest

A

de
artist
Ali heeft zijn beroep gemaakt van graffiti spuiten; hij is nu artiest.
De beroemde artiest heeft veel volgers op sociale media.
Jing treedt regelmatig op met haar band; ze is een populaire artiest.

82
Q

*exporteren

A

to export
vt: exporteerde
vd: geexporteerd
Ik exporteer bloemen naar Italië.
Nederlandse boeren exporteerden vorig jaar veel melk en kaas naar het buitenland.
Nederland exporteert dit jaar meer aardappelen naar het buitenland dan vorig jaar.

83
Q

*in de eerste plaats

A

in the first place, above all
Ik wil graag al mijn collega’s bedanken voor de fijne samenwerking, en in de eerste plaats mijn leidinggevende.
Ik ga in de eerste plaats op vakantie om me te ontspannen.
De schoonheidsspecialiste verzorgt in de eerste plaats de huid. Daarnaast geeft ze ook advies voor de behandeling van huidproblemen.

84
Q

*kwart

A

quater, fourth
Als we de pizza in vier stukken snijden, krijgt iedereen precies een kwart.
Vanwege een blessure speelde Olga alleen het eerste kwart van de hockeywedstrijd.
Een kwart van de studenten van deze opleiding stopt binnen 2 jaar. Dat is dus 25%.

85
Q

*publiek

A

het
public
Alex treedt op met de band, natuurlijk zit zijn trotse familie in het publiek.
Ik sta vooraan in het publiek als mijn favoriete zanger optreedt.
Het lukte de muzikanten om het publiek helemaal stil te krijgen tijdens het spelen van een gevoelig liedje.

86
Q

*verblijven

A

to live, stay, reside, be established
vt: verbleef
vd: verbleven
Ik verblijf in een hotel.
Laila reist veel voor haar werk; ze verblijft dan vaak in een hotel.
De gasten van de bruiloft verbleven in een hotel in de buurt.
Als Nahom en Aster een buitenlandse stad bezoeken, verblijven ze meestal in een klein, romantisch hotel.

87
Q

*verdubbelen

A

to double, duplicate
vt: verdubbelde
vd: verdubbelen
Ik verdubbel de prijs.
Mijn ouders zijn gul; elk jaar verdubbelen ze mijn zakgeld.
Het aantal toeristen in de stad verdubbelde deze zomer van 5.000 naar 10.000.
De prijs van een kaartje voor het festival is vorige maand verdubbeld van 30 naar 60 euro.

88
Q

afkomstig zijn van

A

come from
Mijn informatie is afkomstig uit de krant.

89
Q

bereiken

A

to accomplish, to achieve
vt: bereikte
vd: bereikt
Ik bereik altijd mijn doel.

90
Q

ervan uitgaan dat

A

assume that
Ik ga ervan uit dat het waar is.

91
Q

misleiden

A

misleading
Ik misleid je niet.

92
Q

neturaal

A

neutral

93
Q

origineel

A

original

94
Q

pers

A

de
press

95
Q

sensationeel

A

sensational

96
Q

tegenstander

A

de
opponent, enemy, antagonist

97
Q

uitspraak

A

de
statement, message, announcement

98
Q

vaag

A

vague, dim, unclear

99
Q

voorstander

A

de
advocate, supporter

100
Q

wijs

A

tune, melody

101
Q

*conclusie

A

de
conclusion
We hebben lang gediscussieerd over onze financiën. Uiteindelijk was de conclusie dat we toch een nieuwe auto gaan kopen.

102
Q

*doen alsof

A

to pretend, perfrom, act
vt: deed
vd: gedaan
Emma doet alsof ze ziek is, zodat ze niet naar school hoeft.

103
Q

*nep

A

fake
Wat een teleurstelling! Ik dacht dat mijn ketting van echt goud was gemaakt, maar het blijkt nep te zijn.

104
Q

*onzin

A

de
rubbish, nonsense
Mijn broer gelooft dat de aarde plat is, maar dat idee is natuurlijk onzin!

105
Q

*politicus/politici

A

de
politician
Nahom is erg geïnteresseerd in het beleid van de regering en hij kan goed discussiëren. Ik denk dat hij politicus moet worden!

106
Q

*verstanding

A

clever, wise, right-thinking
Als je verstandig bent, dan blijf je thuis en in je bed. Je kunt beter niet gaan werken, terwijl je zo loopt te hoesten.

107
Q

auteur

A

de
author

108
Q

beroemd

A

distinguished

109
Q

bouwkundige

A

de
building expert

110
Q

(zich) verbergen

A

to conceal, disguise, hide
vt: verborg
vd: verborgen
Ik verberg me op zolder.

111
Q

*minister

A

de
minisiter
Veel ministers wonen in de buurt van Den Haag.
De ministers van de regering vergaderen in het Binnenhof in Den Haag.

112
Q

*minister-president

A

de
Prime Minister
De minister-president gaat op de fiets naar zijn
werk.
Lubbers heeft in de Nederlandse geschiedenis het langst als minister-president gewerkt. Hij was twaalf jaar voorzitter van zijn ministers.

113
Q

*polder

A

de
polder 干拓地
Ik ben geboren in een dorp in de polder.
Ik hou van het Nederlandse landschap met de polder.

114
Q

*ruimte

A

de
space, universe, outer space
Koen wil later de ruimte ontdekken.

115
Q

*stemmen

A

to vote
vt: stemde
vd: gestemd
Ik heb voor het eerst gestemd.
Als ik achttien ben, mag ik stemmen. Dat vind ik fijn, want ik heb veel interesse voor politiek.

116
Q

*stip

A

de
spot, stain, dirt-mark
Felix draagt vandaag zijn jasje met stippen.
Ik speel het liefst met rode dobbelstenen met witte stippen.

117
Q

*verkiezing

A

de
elections
Er worden weer nieuwe verkiezingen
Om de vier jaar worden er in Nederland verkiezingen gehouden voor de Tweede Kamer.gehouden.

118
Q

*wetenschap

A

de
knowledge, science
Weet jij hoelang je door de ruimte reist om bij de maan te komen?

119
Q

dalen

A

dip, fall, sink
vt: daalde
vd: gedaald

De prijzen dalen.
De hoeveelheid orders per maand is gedaald van 10.000 naar 8.750 stuks.
Er is al dagen een hittegolf. Ik hoop dat de temperatuur snel daalt.
Elk jaar worden er minder televisies verkocht. Ook dit jaar daalde het aantal weer.
Koptelefoons worden steeds goedkoper; ook afgelopen jaar zijn de prijzen weer gedaald.

120
Q

eekhoorn

A

de
squirrel

121
Q

egel

A

de
hedgehog

122
Q

everzwijn

A

het
boar

123
Q

hert

A

het
deer

124
Q

mol

A

de
mole

125
Q

poot

A

de
paw

126
Q

vacht

A

de
fur

127
Q

vleermuis

A

de
bat

128
Q

vleugel

A

de
wing

129
Q

vos

A

de
fox