BIO thema 2 4.1 - 4.2 - 4.3 - inleiding Flashcards

1
Q

Hoe kan in micro-organisme waarnemen?

A

1) Te klein om met het blote oog waar te nemen
2) Waarnemen met een licht of elektronen microscoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef vier voorbeelden van micro-orangisme?

A
  • bacteriën
  • virussen
  • protisten
  • schimmels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de delen van bacterie en zijn kenmerken? (zie bijlagen)

A

1) celmembraam
2) erfelijk matriaal - los in het cytoplasma
3) flagel - voortbeweging
4) plasmide - veroorzaakt resistentie tegen antibiotica
5) cytoplasma
6) fimbria of aanhegtingspili
7) ribosomen - productie van eiwitten
8) kapsel - soms extra zond de celwand , bescherming tegen uitdroging en vernietiging, zorgt voor vasthechting
9) celwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vele soorten vormen…?

A

Kolonies (pakjes of ketens van bacterien)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De bacteriën worden volgens vorm ingedeeld?

A

1) coccen - bolvormig
2) bacillen - staafvormig
3) spirillen - spiraalvormig
4) vibrionen - kommavormig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de verschillende vormen waarin de bacteriën voorkomen?

A

1) monococcen - alleen
2) diplococcen - per twee
3) streptococcen - treintje
4) staphyococcen - driehoekjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de gramkleuring?

A

1) uitgevonden - Hans Christiaan Gram
2) gramkleuring positief - dik, meerlagige celwand (paars)
3) gramkleuring negatief - dunne celwand (rood)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de twee manieren om zich voortplanten als bacterie?

A

1) celsplitsing - alle nieuwe dochter cellen zijn identiek
2) conjugatie - via een conjugatiekanaal of pili, erfelijk matriaal word doorgegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is generatie tijd?

A
  • Verdubbeingstijd
    -> de tijd die nodig is voor één celspliting
  • de tijd is bij iedere bacterie anders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de 4 groeifases van een bacterie in een kweek of cultuur?

A

1) fase 1 - Lag-fase
- aanpassingsperiode, groeien
2) fase 2 - logaritmische of exponentiële fase
- maximale groei en vermenigvuldiging (deling)
3) fase 3 - stationaire fase
- aantal levende cellen per ml blijft constant
4) fase 4 - afstervende fase
- aantal levende cellen sterft af door een tekort aan voedsel of toxische stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de groeifactoren voor een bacterie?

A

1) water
2) voedingstoffen
3) aan- of afwezigheid van zuurstofgas
4) temperatuur
5) zuurtegraad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat gebeurt er al een bacterie is gunstige of ongunstige omstandigheden is?

A

1) gunstige - maximale groei en vermenigvuldiging
2) ongunstige - omvormt tot endosporen (diepe slaaptoestand om te overleven)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe word een endosporen gevormd?

A

1) erfelijk materiaal word gekopieerd
2) er ontstaan twee compartimenten waar van 1 een voorspoor vormt
3) rond de voorspoor komt een schors laag en een sporecoate
4) de moedercel sterft en de endospor blijft over.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een microbioom?

A
  • nuttige bacteriën -> lichaam die je beschermen -> ziekteverwekkende bacteriën of pathogenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar komen goede microbioomen allemaal voor?

A

-darmbacteriën: regelen immuunsysteem, helpen bij vertering, produceren vitamine K (bloedstolling) - -
- bacteriën op de huid
- bacteriën in vagina (lactobacillen) belangrijk voor de ontwikkeling van baby’s
- bacteriën in moedermelk
- bacteriën in de mond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een pathogenen?

A

pathogenen of ziekteverwekkers = organismen die andere organismen ziek -> de giftige of toxische stoffen - produceren

17
Q

Geef 3 voorbeelden van een pathogenen

A
  • tetanus of klem
  • voedselvergiftiging
  • voedselinfectie