13.5 Lezen Flashcards

1
Q

de alinea (al.)

A

der Absatz (Abs.), die Absätze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In de tweede alinea op pagina 3 vind je de naam

A

Im zweiten Absatz auf Seite 3 findest du den Namen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de paragraaf, het gedeelte

A

der Abschnitt, die Abschnitte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het staat in het gedeelte over de jaren ‘30

A

Es steht im Abschnitt über die dreißiger Jahre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het artikel

A

der Artikel, die Artikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de opbouw

A

der Aufbau, die Aufbauen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het artikel heeft geen logische opbouw

A

Der Artikel hat keinen logsichen Aufbau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de druk, de oplage

A

die Auflage, die Auflagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Van dit boek verschijnt binnenkort een nieuwe druk

A

Von diesem Buch erscheint demnächst eine neue Auflage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de uitgave

A

die Ausgabe, die Ausgaben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de auteur

A

der Autor, die Autoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de bibliotheek

A

die Bibliothek, die Bibliotheken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

het boek

A

das Buch, die Bücher

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de beschrijving

A

die Darstellung, die Darstellungen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De beschrijving in de krant kwam niet met de werkelijkheid overeen

A

Die Darstellung in der Zeitung entsprach nicht der Wirklichkeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de dichter, de schrijver

A

der Dichter, die Dichter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de vertelling, het verhaal

A

die Erzählung, die Erzählungen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de figuur, het personage

A

die Figur, die Figuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

het gedicht

A

das Gedicht, die Gedichte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

uitgeven

A

herausgeben; gibt heraus, gab heraus, hat herausgegeben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Deze uitgeverij geeft boeken en tijdschriften uit

A

Dieser Verlag gibt Bücher und Zeitschriften heraus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de inhoud

A

der Inhalt, die Inhalte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

het interview

A

das Interview, die Interviews

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

het hoofdstuk

A

das Kapitel, die Kapitel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

het commentaar

A

der Kommentar, die Kommentare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

de lezer

A

der Lesser, die Leser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

de literatuur

A

die Literatur, die Literaturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

het sprookje

A

das Märchen, die Märchen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

de pers

A

die Presse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

de roman

A

der Roman, die Romane

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

de pagina, de bladzijde

A

die Seite, die Seiten

32
Q

de kolom

A

die Spalte, die Spalten

33
Q

De tabel heeft vijf kolommen

A

Die Tabelle hat fünf Spalten

34
Q

het dagblad

A

die Tageszeitung, die Tageszeitungen

35
Q

het thema, het onderwerp

A

das Thema, die Themen

36
Q

de titel

A

der Titel, die Titel

37
Q

verbreiden, verspreiden

A

verbreiten

38
Q

Alle kranten hebben dit bericht meteen verspreid

A

Alle Zeitungen haben diese Nachricht sofort verbreitet

39
Q

de uitgeverij

A

der Verlag, die Verlage

40
Q

publiceren

A

veröffentlichen

41
Q

de regel

A

die Zeile, die Zeilen

42
Q

het tijdschrift

A

die Zeitschrift, die Zeitschriften

43
Q

de krant

A

die Zeitung, die Zeitungen

44
Q

het citaat

A

das Zitat, die Zitate

45
Q

openslaan

A

aufschlagen; schlägt auf, schlug auf, hat aufgeschlagen

46
Q

Hij sloeg de krant open

A

Er schlug die Zeitung auf

47
Q

uitvoerig

A

ausführlich

48
Q

het deel (van een boekenserie)

A

der Band, die Bände

49
Q

Zijn werk omvat tien delen

A

Sein Werk umfasst zehn Bände

50
Q

de strip, het stripboek

A

der Comic, die Comics

51
Q

gedetailleerd

A

detailliert

52
Q

de aantekening, de notitie

A

die Eintragung, die Eintragungen

53
Q

Belangrijke aantekeningen schrijf ik in een klein boekje

A

Wichtige Eintragungen schreibe ich in ein kleines Heft

54
Q

het feit

A

das Faktum/der Fakt, die Fakten

55
Q

het gerucht

A

das Gerücht, die Gerüchte

56
Q

benadrukken, nadruk leggen op

A

hervorheben, hob hervor, hat hervorgehoben

57
Q

De pers heeft vooral zijn engagement voor het milieu benadrukt

A

Die Presse hat besonders sein Engagement für die Umwelt hervorgehoben

58
Q

de criticus

A

der Kritiker, die Kritiker

59
Q

het magazine, het tijdschrift

A

das Magazin, die Magazine

60
Q

Begin volgend jaar verschijnt een nieuw politiek magazine

A

Anfang nächsten Jahres erscheint ein neues politisches Magazin

61
Q

de bron

A

die Quelle, die Quellen

62
Q

De auteur citeert veel historische bronnen beschrijven

A

Der Autor zitiert viele historische Quellen

63
Q

beschrijven

A

schildern

64
Q

De auteur beschrijft de gebeurtenissen van de Franse Revolutie

A

Der Autor schilder die Ereignisse der Französischen Revolution

65
Q

de (kranten)kop

A

die Schlagzeile, die Schlagzeilen

66
Q

de spreuk

A

der Spruch, die Sprüche

67
Q

omvatten

A

umfassen

68
Q

schrijven, opstellen

A

verfassen

69
Q

Ze heeft een artikel voor het tijdschrift geschreven

A

Sie hat einen Artikel für die Zeitschrift verfasst

70
Q

uitgeven, publiceren

A

verlegen

71
Q

Deze uitgeverij geeft boeken en kranten uit

A

Dieser Verlag verlegt Bücher und Zeitungen

72
Q

voordragen

A

vortragen; trägt vor, trug vor, hat vorgetragen

73
Q

De schrijver droeg enkele van zijn gedichten voor

A

Der Schriftsteller trug einige seiner Gedichte vor

74
Q

opdragen aan

A

widmen

75
Q

De auteur draagt dit boek op aan zijn dochter

A

Der Autor widmet dieses Buch seiner Tochter

76
Q

citeren

A

zitieren