Ned consultant- genereus Flashcards

1
Q

de consultant

A

iemand die vanuit zijn beroep adviezen geeft aan bedrijven of organisaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de context

A

samenhang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het contigent

A

de hoeveelheid,
aandeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

contraproductief

A

tegenwerkend,
het tegenovergestelde effect hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de correlatie

A

wederzijdse samenhang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het curriculum

A

leerplan,
studieprogramma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de cursor

A

streepje op het beeldscherm dat aangeeft waar het volgende teken komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het criterium

A

norm,
maatstaf,
kenmerk van beoordeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de cyclus

A

dat zich steeds herhaalt,
kringloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de decentralisatie

A

spreiden van het bestuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

declareren

A

een vergoeding indienen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

decoderen

A

ontcijferen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

deduceren

A

concluderen,
logisch afleiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de facto

A

in feite

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

delegeren

A

overdragen van bepaalde bevoegdheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de demografie

A

statische beschrijving van de bevolking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

desposito

A

in bewaring geve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

het derivaat

A

afgeleide,
iets dat verkregen is uit andere stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de detaillist

A

kleinhandelaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

devalueren

A

vermindering in waarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

differentiëren

A

de verschillen onderscheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

het dilemma

A

moeilijke keuze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de diplomatie

A

het officiële verkeer tussen staten of regeringen,
behendige sluwheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

discreet

A

betrouwbaar,
informatie geheim kunnen houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

de discrepantie

A

tegenstrijdigheid,
verschil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

distribueren

A

verdelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

de diversiteit

A

verscheidenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

de donatie

A

schenking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

het duplicaat

A

kopie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

duurzaam

A

geschikt,
bestemd om lang te bestaan,
bestendig,
blijvend,
durabel,
permanent,
vast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

de dyslexie

A

woordblindheid,
leeszwakte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

ecologisch

A

de levensomstandigheden van dieren en planten beïnvloedend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

effectief

A

doeltreffend,
wat effect heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

efficiënt

A

doeltreffend,
wat effect heeft

35
Q

elementair

A

de eerste beginselen betreffend

36
Q

elimineren

A

uitschakelen

37
Q

elitair

A

voor een kleine en bevoorrechte groep

38
Q

het embargo

A

belemmering van de handel (vaak omwille van politieke motieven)

39
Q

de emissie

A

uitgifte

40
Q

de empathie

A

inlevingsvermogen (in de gevoelens van anderen)

41
Q

de epiloog

A

nawoord

42
Q

het equivalent

A

gelijkwaardig aan

43
Q

escaleren

A

volledig uit de hand lopen

44
Q

het essay

A

geschreven stuk over een wetenschappelijk of literair onderwerp

45
Q

essentieel

A

wezenlijk,
zeer belangrijk,
de kern van de zaak betreffen

46
Q

ethisch

A

wat betreft de leer van goed en kwaad

47
Q

exclusief

A

niet inbegrepen,
slechts voor een keer,
anderen uitsluiten

48
Q

exhaustief

A

volledig

49
Q

de expansie

A

uitbreiding

50
Q

de expertise

A

deskundigheid

51
Q

expliciteit

A

apart,
nadrukkelijk

52
Q

de exploitatie

A

uitbuiting

53
Q

de exponent

A

vertegenwoordiger van een groep of stroming

54
Q

extravert

A

gericht op de buitenwereld,
makkelijk je gevoelens tonen

55
Q

extreem

A

tot het uiterste gaan

56
Q

de façade

A

uiterlijke schijn,
voorgevel

57
Q

het facet

A

aspect

58
Q

facilitair

A

diensten verlenen

59
Q

facultatief

A

niet verplicht,
maar naar keuze

60
Q

familiair

A

vertrouwlijk in de omgang

61
Q

fenomeen

A

verschijnsel

62
Q

het fiasco

A

mislukking

63
Q

fictief

A

denkbeeldig,
verzonnen

64
Q

de filosofie

A

de wijsbegeerte,
de liefde tot de wijsheid

65
Q

ficeren

A

zich (star) richten op

66
Q

flatteren

A

mooier voordoen dan het in werkelijkheid is

67
Q

flegmatiek

A

onverstoorbaar kalm

68
Q

flexibel

A

buigzaam,
plooibaar

69
Q

focussen

A

zich concentreren op

70
Q

het forfait

A

vast bedrag

71
Q

het formalisme

A

gehecht zijn aan regels en vormen

72
Q

fragiel

A

breekbaar

73
Q

frappant

A

opvallend

74
Q

frauduleus

A

bedrieglijk

75
Q

frequent

A

regellmatig

76
Q

de frustratie

A

gevoel van onmacht en teleurstelling wanneer een doel niet bereikt kan worden

77
Q

de functie

A

dat waarvoor iets dient,
bijzondere werking

78
Q

functioneel

A

gezegd van dingen die geschikt zijn voor hun functie,

doelmatig,

wat je goed kunt gebruiken en waarvoor het dient

79
Q

fungeren

A

dienst doen als

80
Q

generaliseren

A

een aspect van een zaak behandelen en denken dat je daarmee de hele zaak bespreekt,

veralgemenen

81
Q

geavenceerd

A

vooruitsrevend

82
Q

genereren

A

doen ontstaan,
voortbrengen

83
Q

genereus

A

vrijgevig,
behulpzaam