woordenschat betekenis werkwoorden Flashcards

1
Q

Ambiëren

A

Graag willen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Propageren

A

Propaganda (reclame) maken voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fingeren

A

Verzinnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Assisteren

A

Bijstaan, helpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kwiteren

A

Voor voldaan ondertekenen, kwijtschelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Compileren

A

Samenstellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Duperen

A

Benadelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Delegeren

A

Overdragen (van een taak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Opteren

A

Verkiezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Stagneren

A

Tot stilstand komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Culmineren

A

Het toppunt bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Alluderen

A

Zinspelen, toespelingen maken, spotten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Intrigeren

A

Nieuwsgierig maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Anticiperen

A

Vooruitlopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Mandateren

A

Volmacht geven, delegeren, machtigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Doteren

A

Schenken, vergoeden, uitkering

17
Q

Extraheren

A

Een stof uit een mengsel afscheiden

18
Q

Recenseren

A

Beoordelen van kunstwerken

19
Q

Depreciëren

A

De waarde verminderen, van weinig betekenis achten

20
Q

Interpelleren

A

Mondelinge vraag om inlichtingen (van een kamerlid aan een minister)

21
Q

Protocolleren

A

Optekenen, neerschrijven

22
Q

Recenseren

A

Bespreken, uitgebreid vertellen wat je ervan vindt

23
Q

Concipiëren

A

Ontwerpen

24
Q

Clausuleren

A

In een clausule bepalen

25
Q

Congrueren

A

Overeenstemmen

26
Q

Prognosticeren

A

Het proces om tot een prognose te komen, schattend voorspellen

27
Q

Depreciëren

A

Geringschatten, in waarde verminderen

28
Q

Rehabiliteren

A

In eer herstellen